Herinneringen |
9 - Samothráki 1992 |
 |
Toen we in 1992 in Noord-Griekenland
waren, kwamen we in Kavála bij de haven terecht. We waren van plan
om met de ferry naar het eiland Limnos te gaan, Daar ging echter maar
een keer in de week een boot naartoe en die was juist die dag vertrokken.
Toen hoorden we dat er die dag een ferryboat naar Samothráki zou varen.
We twijfelden geen minuut, want er ging maar twee keer per week een
boot die kant op, en we besloten direct in te schepen. Zo zaten we
die avond ineens op een voor ons totaal onbekend eiland.
In de reisgidsen stond dat er ergens een mooie tempel moest zijn,
dat het in de oudheid een belangrijk eiland moet zijn geweest (misschien
omdat de moeder van Alexander de Grote daar vandaan kwam?) en dat
een belangrijke archeologische vondst, de Nike van Samothráki, nu
in het Parijse Louvre staat te pronken. Het kwam er dus op neer dat
we alles zelf maar moesten uitzoeken. In de reisgids bleek gelukkig
ook nog informatie over een camping te staan. Daar hebben we dankbaar
gebruik van gemaakt. Het campinkje lag naast een restaurantje. Tentje
opzetten, eten, drinken, slapen. De dagen daarop gingen we van daaruit
tochtjes maken om het eiland te verkennen.
Midden op het eiland staat een zeer hoge berg en op een eiland denk
je al snel dat er rondom de berg een weg loopt, zoals bijvoorbeeld
op het buureiland Thásos het geval is. Al gauw merkten we dat dat
op Samothráki absoluut niet zo was … We kochten voor we op weg gingen
een kaartje van het eiland en zagen dat er helemaal geen 'rondweg'
was. Op goed geluk reden we toen langs de noordkust naar het Oosten,
waar 'ergens' wel een strandje zou moeten zijn. We waren nog geen
kilometer onderweg toen we niet meer verder mochten. Het waarom dat
niet mocht bleek toen we uitstapten. Archeologen waren doende een
bij zee opgedolven sarcofaag te openen. (Zie verder 'Herinneringen'
3.) |
 |
 |
Na het openen van de sarcofaag vervolgden
we onze weg. De weg naar het Oosten liep dood op een strandje. Dat
lag in de wind en omdat de zee door de aflandige wind nogal wild tekeer
ging was zwemmen, zelfs pootje baden, onmogelijk. We bleven er daardoor
maar erg kort, want het was er door de rukwinden en het stuivende
zand gewoon bijzonder onaangenaam. Ook de andere strandgasten gingen
kort na ons van het strand af, omdat de stormachtige wind al hun strandtentjes
had platgelegd. |
 |
 |
We kwamen die mensen weer tegen bij
de sarcofaag waar we opnieuw moesten wachten tot we na een halfuurtje
verder mochten. En we kwamen ze daarna weer tegen bij het avondeten
in 'ons' restaurantje. Samothráki is beroemd om zijn maaltijden met
heerlijk geitenvlees en daarom kozen wij daarvoor. Dat deden de ons
inmiddels bekende strandgangers ook. Ik weet niet of het toeval was,
of dat de kok voor twee personen nog net genoeg mals geitenvlees had,
in ieder geval maakte hij voor ons een overheerlijke maaltijd met
voortreffelijk vlees. De anderen van het strandgezelschap, het waren
nogal luidruchtige Duitsers en ze waren met z'n tienen, zaten uren
later nog te kluiven en te kauwen op een taai stuk geit: "Nie wieder
Ziege!"
De volgende dag wilden we de berg op. Dat kon vanzelfsprekend alleen
maar lopend. De Fengari (= de maan) was erg hoog voor een klein eiland,
maar liefst 1448 meter. Het zou dus een moeizame tocht worden door
de dichte bossen en over steile berghellingen. We kregen van een medekampeerder
te horen dat er een pad langs de rivier de Foniás liep dat 'redelijk'
begaanbaar was. We kwamen op weg naar die rivier weer langs de plek
waar de sarcofaag had gelegen. "Had gelegen", want hij was kennelijk
ergens anders in veiligheid gebracht. Er restte nu een groot rechthoekig
gat in de grond naast de weg.
De rivier bleek een speels beekje dat ijskoud water van de berg naar
de zee bracht. Het eerste stuk de berg op was vlak en gemakkelijk
te belopen, maar na een half uurtje glibberen en glijden over de grote
afgeronde keien begon pas het echte werk. Meertjes, watervallen, plasjes
tot we op een bepaald moment echt niet meer verder konden. Er zat
niets anders op dan daar te stoppen en moed te verzamelen voor de
glibberige terugtocht. Naar beneden lopen en klimmen is echt moeilijker
dan naar boven. Voor je het weet glijd je van een losliggende kei
en lig je in het water. Dat overkwam mij dus één keer. Gelukkig zonder
vervelende gevolgen, ik was alleen een 'beetje' nat. |
 |
 |
 |
 |
 |
Hoewel ik niet zo'n wandelaar ben en
zeker geen klimmer, heb ik deze tocht wel enorm genoten van het zeer
wisselende landschap. Dit was beslist veel meer dan een tochtje langs
de rivier! |
De dag na onze bergtocht deden we het
rustig aan: we probeerden een prettig strandje te vinden om wat van
'zon en zee' te gaan genieten. Dat viel absoluut niet mee. Samothráki
is een steenklont midden in de zee en de kust is overal behoorlijk
rotsachtig. Bovendien waren de strandjes die we zagen nauwelijks over
land te bereiken. De westkant van het eiland is vlak, maar tegelijk
ook rotsachtig. Bovendien schuurt daar het koude water dat soms snelstromend
uit de Dardenellen komt diepe gevaarlijke, snel veranderende geulen
vlak langs het strand. Buiten de plek waar we eergisteren wegwaaiden
was er eigenlijk nergens een fijne plaats te vinden om te water te
gaan. |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
Die speurtocht leverde dus niet het
gewenste resultaat op. Om onze teleurstelling wat te temperen gingen
we naar de 'hoofdstad' om iets te eten en te drinken. De 'hoofdstad'
is niet echt de moeite waard om door te lopen. Voor een eiland met
een grote geschiedenis had ik er beslist meer van verwacht. En ook
de Griekse koffie was niet bepaald goed. Dat kan dus zelfs in Griekenland
gebeuren!
Bij het door het dorp - want meer was het niet - lopen viel het ons
op dat er bijna geen menselijke activiteiten te bespeuren waren. Een
man die walnoten zat te 'pellen' zei dat verreweg de meeste werkzame
mensen om de kost te verdienen op het vasteland van Thracië verbleven,
soms voor weken, soms voor maanden. Op het eiland was helemaal geen
werk te vinden. We vroegen ons af of er in Thracië wél vast werk te
vinden was. Misschien in de landbouw? |
Uit min of meer lamlendigheid ben ik
in de 'hoofdstad' zomaar wat gaan fotograferen. |
Daarna hebben we een beetje rondgereden
en zagen wel enige activiteit, niet bij mensen, maar bij geiten en
schapen. |
 |
 |
 |
Het Heiligdom van de Grote Goden.
De tempel op Samothráki was voor ons een volstrekt onbekend monument
en omdat het de vierde dag dat we op het eiland waren nog steeds stormde
leek het ons beter om in plaats van naar 'zon en zee' maar naar de
tempel te gaan. Een tempel met een merkwaardige naam: 'het Heiligdom
van de Grote Goden'.
We waren er al een paar keer langs gereden zonder dat we het wisten.
Hij ligt niet ver van de hoofdweg, een kilometertje het binnenland
in, onzichtbaar vanaf de weg, en ook zonder wegwijzers die naar het
heiligdom verwijzen. We konden met de auto zonder problemen het tempelcomplex
oprijden, géén hek, géén bewaking.
Nergens stond ter plekke ook maar enige uitleg over de resten van
het heiligdom die wij zagen. We moesten alles maar gewoon bekijken
(en fotograferen) en later thuis maar eens kijken wat wát was. De
resten van de tempel waren het in ieder geval wel waard om van alle
kanten gefotografeerd te worden. Verder waren er erg veel losse 'onderdelen',
voornamelijk grote bewerkte stenen, en stonden er ook nog twee muren
die duidelijk in verschillende tijden waren gebouwd. Het zouden resten
van de stadswallen geweest kunnen zijn. |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
[Pas thuis kon ik naspeuringen doen
in de Guide Bleu. In de editie die ik had stond eigenlijk alleen
iets over de geschiedenis van 'Het Heiligdom van de Grote Goden' vermeld,
en hoe het er vroeger moest hebben uitgezien. Helaas stond er maar
bijzonder weinig over hoe het heiligdom er in recente jaren uitzag.
En de prenten en teksten over de antieke geschiedenis verhelderden
jammer genoeg helemaal niets over het heden.]
Toen het ook de vijfde dag dat we op het eiland waren 's morgens nog
steeds stormde, besloten we met de middagboot maar weer terug te gaan
naar het vasteland en door te trekken naar het oosten. |
|