Herinneringen van een Griekenlandreiziger


Rond de eeuwwisseling, ik weet de juiste datum niet meer, bezocht ik een wijnproeverij waarbij een aantal Griekse wijnen door de importeurs werden gepresenteerd. Van de Tsantali-importeur is de slotzin van zijn 'voordracht' mij bijgebleven: "Heerlijke, zonnige terrasjes met authentiek Grieks eten en een lekker frisse Griekse wijn".

Hoe totaal anders is het vaak dan het wordt voorgesteld en naverteld! In de veertig jaar dat we in de zomer in Griekenland komen, zijn we eigenlijk zelden 'culinair' gegaan. Het voert veel te ver om uitgebreid te vertellen waarom wij dat niet gedaan hebben, maar in het kort komt het er op neer dat wij ons altijd naar plaatsen begeven waar helemaal niets anders is dan het echte, landelijke Griekenland. Wél zorgen we er altijd voor dat we niet al te ver van de een of andere taberna zijn. Behalve iets te eten heeft men daar vanzelfsprekend ook wel wat wijn.

Vroeger was Santorini een vulkaaneiland dat ergens ver van Athene in de Aegische Zee lag. Voor de mensen die zich bezighielden met het mysterieuze land Atlantis was Thira één van de mogelijkheden waar Atlantis ooit gelegen zou kunnen hebben. Grieken noemen het eiland nooit Santorini, maar Thira.

De meeste toeristen die belangstelling voor Griekenland hadden kwamen er niet voor zon, zee en strand, maar voor de opgravingen uit de klassieke wereld op het vasteland bij Athene, op de Peloponnesos of op Kreta. Toen wij er voor de eerste keer naar toe gingen, was er maar eenmaal per week een passagiersboot, een echte stoomboot met veel roet, die naar Thira ging. Niet rechtstreeks, maar afhankelijk van de weersomstandigheden via een elftal, twaalftal eilanden en eilandjes. Soms was je, zoals wij die eerste keer in vliegende noorderstorm, de beruchte Meltemi, wel 27 uur onderweg! Thira was daardoor absoluut geen reisdoel voor de doorsnee-toerist. Voor ons dus een reden om daar wél naar toe te gaan.

Thira had geen haven. De roetboot meerde aan aan een boei en wij werden met een bootje naar de wal gebracht. Daar vielen we zonder het te willen en te weten in de handen van Loukas. Loukas was rijk en slim. Vast wel rijk geworden omdat hij slim was. De enige mogelijkheid om de 'hoofdstad' Thira te bereiken was een steile trap. Beneden aan de trap stonden de ezeltjes van Loukas klaar om je over die genadeloze trap – zeshonderdachtentachtig! treden - naar boven te brengen. Daar stond dan een uitnodigende man – Loukas - die je een café (Taberna Loukas) inzoog. Je kreeg daar een behoorlijk goed glas wijn en de volgende morgen werd je wakker in Hotel Loukas. Als je weer bij de levenden hoorde, vroeg je je af hoe je daar in vredesnaam verzeild was geraakt. Het antwoord was vrij eenvoudig: de wijn was lauw, met erg veel alcohol, zo'n 14%, de ingeslikte hoeveelheid groot en de drinkers doodop van de lange, vermoeiende bootreis. Dus: niks heerlijke terrasjes met authentiek Grieks eten en lekker frisse wijn!

Die lekker frisse wijn kregen we pas toen er in de loop van ons verblijf op Thira een jacht meerde aan de andere kant van het eiland. Het kwam te liggen bij de Aghios Stephanoskerk juist bij de plek waar we ons tentje hadden opgezet. Van het jacht kwam een honderdtal Atheners die iets te vieren hadden. Een jonge, schatrijke Athener had een zeer arm Grieks meisje gevonden en ging haar op Thira trouwen. Zij had helemaal niets, geen prika (bruidsschat), geen ouders, alleen maar haar innemende Griekse schoonheid.

Wij liepen achter de bruidsstoet aan bij de inzegening van het huwelijk in de kerk en werden direct opgenomen door het gezelschap. Drie dagen en nachten lang hebben we daarna met z'n allen feest gevierd, frisse wijn gedronken op het zwarte strand bij de Aghios Stephanoskerk. De wijn was echte Santorijnwijn, een malvezij-variant; druiven gestoofd en gerijpt in lavagruiskuilen op Thira, beschermd tegen de erg zilte, soms koude en harde Meltemi, tot de 'Vinzadi' verwerkt en op vat gebracht door ... Loukas. Niet gebotteld, want een fles is zeldzaam op Thira en daardoor zeker veel duurder dan de wijn zelf.

Van deze wijn weet ik nu tenminste de naam nog, maar van vele die ik later heb gedronken, heb ik niet eens de moeite genomen om de naam te weten te komen. Dat had niets te maken met de voor ons Nederlanders vaak onuitspreekbare Griekse namen, maar meer omdat het geen zin had om die naam te weten. Je kon die wijn hoogstwaarschijnlijk toch alleen maar op die ene plek krijgen waar je 'm dronk.

Van één wijnsoort leert iedere toerist wél snel de naam kennen: de geharste wijn, retsína. Iedere reiziger in Griekenland krijgt er mee te maken, want je kunt het overal bij de maaltijd krijgen. De klemtoon ligt trouwens officieel op de i: retsina. Of iedere reiziger hem inderdaad gaat drinken is zeer de vraag. De retsina ruikt naar terpentijn en als je dat geroken hebt smaakt hij er ook naar. Als het om de alcohol en de prijs gaat, kan hij er mee door. Voor een echte wijnkenner is het gruwel. De Grieken zelf drinken liever een ouzootje, puur of met ijskoud water aangelengd.

Toch heeft de retsina ons soms wel eens verrast. Na een lange autorit dwars door de Peloponnesos kwamen mijn vrouw en ik in het dorpje Lankadia aan, ergens in de buurt van Olympia. Toeristen waren er niet, want Lankadia had bepaald niet veel te bieden. De autobussen reden er 's avonds luid toeterend door en er stapte bijna nooit iemand uit. Om met de bus mee te willen moest je ergens aan de weg gaan staan en hevig met je armen zwaaien. De bus stopte alleen op verzoek, ook om een pakketje of een brief mee te geven.

Wij wilden er eten en drinken. Eten was er: fantastisch huisgemaakte, goedgekruide moussaka (nóg zo'n moeilijke klemtoon!) en we wilden daarbij retsina. Deze kwam rechtstreeks uit het vat. Eigen productie! Een sensatie! Alle kleuren van de wijnregenboog trokken langs de tong. Daar wilden we meer en meer van! En was deze wijn fris? Nee, beslist niet: gewoon op Griekse keldertemperatuur, dus zo'n 20 graden. En wat kan een simpele maaltijd dan een feest zijn. Nooit hebben we zoiets lekkers nog eens ergens te eten en te drinken gekregen. Die huisgemaakte retsina deed het 'm!

In latere jaren zijn we nog wel een aantal keren bij die eetgelegenheid langsgegaan. We hebben het zien veranderen van taberna via kafenion tot een souvenirwinkeltje. De laatste keer dat we er waren verkochten ze daar naast allemaal toeristische troep warempel ook 'retsina'. Nou ja, het bekende gele flesje dan met een kroonkurk. Vreselijk! Hoe durven ze! Retsina???

Op Kreta, het zal in het begin van de zestiger jaren geweest zijn, hadden we met veel moeite een perfecte kampeerplek in Hersonnesos gevonden. Het dorp was nog een dorp en helemaal geen vakantieplaats. We stonden aan zee midden tussen de druivenvelden. De druiven waren ons enige voedsel, want het was vastentijd voor Maria Hemelvaart, 15 augustus. De druiven werden ons met kilo's tegelijk door de van hun velden komende boeren en boerinnen aangereikt. Af en toe zagen we kans om bij de boeren een ei onder de kippen vandaan te plukken. Dat was echt alles wat er te eten viel. Gelukkig kregen we in Hersonnesos wel iets te drinken. Water natuurlijk, maar ook wijn. Die wijn kwam niet uit de omgeving van Hersonnesos, want daar maakten ze van druiven alleen maar rozijnen.

Op een avond zaten we in een taberna weer een beetje te hongeren, toen er voor de deur een vehikel stopte. Er stapte een gezellige man uit en hij vond het maar niets dat er helemaal niets te eten en te drinken viel in de taberna. Nou ja, wel retsina, maar dat vond hij ook niets. Ach, geen eten was nog wel overkomelijk, maar zonder wijn kan een mens toch niet leven! Hij liep terug naar zijn driewieler en haalde uit het bakkie een plastic mandfles. Deze was geheel gevuld. Met wijn. Uit Kissamos-Kastelli. Nooit van gehoord, maar de naam bekte wel lekker. Ach, arme xeni (vreemdelingen)! Hebben jullie niets te drinken? Dat kan toch niet! Hier! Proost!

Hebt u, lezer, wel eens een mandfles aan de mond gehad? Ik kan u verzekeren dat je dan niet drinkt maar voornamelijk morst. Waarom dan geen glas genomen? Bij latere gelegenheden hebben we dat natuurlijk ook gedaan, maar díe keer dronken we samen met de man uit Kissamos uit de mandfles omdat dat zo ZIJN gewoonte was.

Nu ik het toch over glazen heb, ik heb tot voor kort in al die jaren dat ik in Griekenland kom eigenlijk nooit een gewoon echt wijnglas gezien! Wijn werd er altijd gedronken uit kroezen van blik, uit waterglazen, uit colaglazen, uit lemonadaglazen, uit bierglazen, uit ouzoglazen, maar nooit uit wijnglazen zoals wij die kennen.

Die Kissamos / Kastelli uit de mandfles was trouwens van een alles verwoestende kracht, één en al vuur! Terroir? Het zand en de lava knarste tussen je kiezen! Mineralig? Je kiezen vulden vanzelf bij het drinken! Kleur? Zwarter dan Homeros ooit de zee rond Kreta had beschreven! Smaak? Hij smaakte heel eenvoudig, alleen maar naar meer, veel meer. Genot tot in de tiende macht. En wat geeft het eigenlijk dat je dan een 'beetje' teveel geniet? Je bent in Griekenland en je hebt toch niks anders te doen!

Toen we een weekje later naar het westen van Kreta trokken kwamen we bij Kissamos / Kastelli terecht. 'Onze' wijnboer konden we midden op de dag niet vinden en we kwamen uiteindelijk terecht bij een olijfoliefabriek. Men zei daar dat ze de beste olijfolie van Kreta maakten en men bood ons aan wat te proeven. Wij geloofden dat meteen zonder dat we gingen proeven. De weerzinwekkende stank van de afvalberg van de olijvenpulp deed ons vluchten naar de frisse lucht, het schone strand en de zonsondergang in de eindeloos wijnkleurige zee. Helaas! Géén wijn die dag.

Op het door toeristen vergeten eiland Evvia, het tweede in grootte van alle Griekse eilanden, kwamen we in het dorpje Ochthonia aan op het moment dat er een schaap geslacht werd door een tabernabaas. Hoewel wij in Nederland in een klein dorp wonen met nogal wat boeren, is dat zelfs voor ons een niet-alledaags gebeuren. We bleven even kijken en knoopten een gesprekje aan met de slager. Hij was kennelijk in een goede bui, want hij nodigde ons, met bebloede handen, uit voor een goed glas wijn. Misschien wel met de gedachte zo in ieder geval twee klanten te strikken voor het avondeten. Het ging allemaal zo natuurlijk, zo vanzelfsprekend, dat wij zijn aanbod om daar te blijven niet afwezen.

Van hem hoorde ik waarom de Grieken zelf erg weinig wijn drinken, terwijl zij toch een eeuwenoude wijncultuur hebben. Denk maar eens aan Dionysos, die in veel mythes uit de Oudheid een grote rol speelt. Het verhaal van de tabernabaas klonk aannemelijk. Vroeger was alles beter en gemakkelijker. De toestand nu was het gevolg van de vele oorlogen in de laatste eeuwen. Daardoor waren er te weinig mannen voor de wijnbouw, er was weinig kennis over de wijnproductie, er waren veelteveel vraatzuchtige geiten, je kreeg door dat alles en nog veel meer dat de bestaande wijnvelden allemaal verpieterden. Weliswaar werden door hem oorzaken en gevolgen behoorlijk door elkaar gehaald en er met de haren bijgesleept, maar één feit stond wel overeind: de Grieken drinken weinig wijn omdat er weinig druiven voor de wijnbouw worden verbouwd.

Hij zei ook, en dat had ik nog nooit over de Grieken gehoord, dat ze zich alleen maar met het directe heden bezighouden. Over morgen en de verdere toekomst hebben ze alleen maar dromen en vage gedachten. Ik moest toen denken aan wat wij in Riza in het westen van Griekenland hadden meegemaakt. Over het riviertje de Déspos moest voor de aan te leggen snelweg naar Athene een forse brug gebouwd worden. Uit de omgeving werden betonvlechters en nog andere werklieden gecharterd. Die arbeiders kregen hun loon aan het eind van de week. Ze hadden dan voor een tijdje genoeg geld om te leven en lieten de bouw de bouw. Het heeft 17 jaar geduurd (zeventien jaar!) eer de overheid begreep dat op die manier die brug een brug te ver zou zijn voor die arbeiders. Er werd een Oostenrijkse bruggenhouwer bij gehaald en die bouwde de brug in een jaar af ...

Volgens mij had de tabernabaas wel gelijk: Grieken kijken niet naar de toekomst: Grieken kennen het oer-Nederlandse begrip dat de kost voor de baat uitgaat helemaal niet. Winst moet er vandáág gemaakt worden en níet morgen. Als je nú geld verdient hoef je mórgen niet te werken en dát is het ideaal van elke Griekse man. Als je een beetje wijn maakt, doe je dat voor jezelf en dat kost niet veel moeite en ook maar weinig geld. Voor veel wijn moet je investeren en het kan erg lang duren voor de gemaakte kosten dan worden terugverdiend en het duurt nog langer om winst te maken. Dat is geheel tegen de aard van de Grieken.

Mijn herinneringen springen van hot naar her, zowel door de tijd als door het land. Op Kreta, westelijk in de bergen, ligt een vergeten plaatsje Plátanos. Tegenwoordig zul je er als toerist met een gehuurde brommer wel kunnen komen. Toeristen hebben er echter helemaal niets te zoeken en zullen nooit in Platanos stoppen, maar verder rijden naar het ongekend mooie in het uiterste westen liggende eiland Elafonisos, om zich daar te vergapen aan de rode, groene, gele zeebodem. Paradijselijk is het daar!

De weg ernaartoe was vroeger een ramp: droog en enorm witstoffig. Onze autotocht eindigde helaas niet in Elafonisos, maar in Platanos, omdat de auto er mee ophield: een marter had een rubber leiding doorgeknaagd. We haalden net een werkplaats waar iemand zei dat hij verstand van auto's had en het wel kon repareren. Gelukkig was daar vlakbij die werkplaats een kafenion waar we de reparatie konden afwachten. Daar zaten op een terrasje ervoor in de schaduw van een plataan wat oude mannen met hun komboloi te spelen. Ze waren echte Kretenzers met stijve kinbaard en in de traditionele Kretenzische kleding en met de stijve hoge laarzen. Wij bestelden een lemonada en een portokalada (citroen- en sinaasappellimonade). Geen wijn, want ik moest nog verder rijden naar Elafonisos. Vol afgrijzen keken de stijve kinbaardige mannen naar wat wij met die drankjes uitvoerden. Wij gooiden namelijk die beide drankjes bijelkaar, omdat het dan naar ons idee wat frisser smaakte. We legden aan de mannen uit waarom we dat deden, maar zij vonden het maar niks en een zei: "Dan kun je maar beter net als wij een glaasje ouzo nemen". "Of wijn", opperde een ander.

Wij kozen na de limonade uiteindelijk voor de wijn. We kregen er zoals gebruikelijk een stukje oud brood, een paar olijven en wat fetta bij (pikilia). Terwijl wij de nieuwsgierige vragen van de mannen beantwoordden ("Waar kom je vandaan – apo pou iste? – Zijn jullie getrouwd? – Hoeveel kinderen hebben jullie? – Geen kinderen? Waarom niet?") kwam er een nóg oudere man aanlopen. Hij leunde zwaar op zijn wandelstok. Omdat het terras wat hoger lag dan de straat wilde ik hem naar boven helpen. Hooghartig wimpelde hij mijn hulp met zijn stok af. Hij kon heus wel zelf het terras opkomen! Ik bood hem toen hij 'boven' bij zijn dorpsgenoten zat een ouzootje aan. Alle mannen lagen ineens dubbel van het lachen. Wij snapten niets van hun vrolijkheid en vroegen waarom ze zo'n pret hadden. Ach! Zacharia was 98 jaar en hij mocht niet drinken van zijn moeder! Ongelovig keek ik de mannen aan. Nou ja, wijn mocht hij wel, maar absoluut geen ouzo! Zijn moeder was 113 en hield hem nog steeds in de gaten! Vanzelfsprekend hield hij zich aan die eis van zijn moeder. Wij geloofden helemaal niets van hun verhaal, maar boden hem toen een wijntje aan en dat accepteerde hij door het (cola)glas wijn direct in één teug leeg te drinken.

Later op de dag gingen we nog even in het dorp rondkijken, want de auto was nog niet klaar. We kwamen toen op het kerkhof terecht en zagen op de grafstenen dat de mensen in die streek ontzettend oud werden. Boven de honderd was bijna normaal! Toen we weer terugkwamen bij de taberna zat iedereen nog net zo met hun komboloi te spelen als toen we er kwamen. We zeiden dat we gezien hadden dat men in en om Platanos erg oud werd. Eensgezind verklaarden de mannen dat het kwam door hun gezonde manier van leven, eten en drinken. In het dorp was gewoonweg niets. En er was ook nooit iets geweest. Ja, alleen brood, fetta, schapenvlees, olijven ouzo en wijn. Vooral die bijna zwarte wijn was het echte geheim. Proost! Jamas! En natuurlijk dat er bijna nooit iets gebeurde in het dorp!

Wij waren misschien wel de opwindendste gebeurtenis voor ze in weken, misschien wel maanden. Helemaal toen we op een veldje naast de taberna ons tentje gingen opzetten. We moesten in het dorp blijven slapen, want de auto was nog niet klaar. De volgende morgen stond onze auto klaar voor onze neus en konden we verder rijden naar Elafonisos. Van de oude mannen hebben we helaas geen gepast afscheid kunnen nemen, want zij waren er (nog) niet. Zij waren rustend (lang leve Morpheus!) bezig om later op de dag van het leven te kunnen genieten!


© Ben de Graaf Bierbrauwer

Reacties naar benilse@quicknet.nl
https://bgbpix.nl