Herinneringen |
1 - Van Rizá via Kastoriá naar de Préspa-meren |
|
Onlangs zijn we opgeschrikt door het
overlijdensbericht van onze goede oude vriend Alexi in Rizá. Het kwam
niet geheel onverwachts want zijn gezondheid liet al jaren te wensen
over. Alexi is voor ons een begrip: hij was vele jaren het begin-
en eindpunt van onze trektochten door Griekenland. Zijn camping, ónze
camping, werd nooit 'Acrogiáli' genoemd, maar immer 'Alexi'.
Alexi is 92 jaar geworden. Wij kennen hem al zeer lang - zo ongeveer
55 jaar - en ik was van plan zijn verhaal over zijn veelbewogen leven,
want dat was het zeker, op te tekenen. Het is er dus nooit van gekomen,
mede omdat hijzelf daaraan niet erg wilde meewerken.
Hij werkte al een paar jaar niet meer op het land, maar hij zorgde
nog wel tot aan zijn dood voor zijn schapen. Met het werk in het restaurant
bij de camping heeft hij zich eigenlijk nooit veel bemoeid. Dat was
eerst meer een zaak voor zijn vrouw Athanasía. De vergunning voor
het restaurant stond dan ook op haar naam.
Wel was hij in de beginjaren van de camping altijd bezig om de voor
een camping nodige voorzieningen te verbeteren. Er was geen water
(!), op wat voor een manier dan ook: er kwam water. Er was geen elektra
(!), hij zorgde voor elektra. Er waren geen toiletten (!), er kwamen
toiletten.
Later hebben zijn zoon Apostóli, diens vrouw Tina en hun zoon Aléxandro
het werk op de camping overgenomen. Misschien dat Apostóli en Athanasía
mij nog willen helpen om het verhaal van de levensloop van Alexi te
kunnen opschrijven, want dat wil ik nog steeds, desnoods zonder hun
hulp. |
Alexi bij zijn 46 schapen in 1999. |
De foto hierboven toont de jonge Alexi
bij zijn grote liefde: zijn schapen. Hij en niemand anders kon met
ze praten. Hij deed dat in het 'Schaaps'. 'Schaaps' is een taal die
hij en zijn schapen samen hadden ontwikkeld. Het was een mengsel van
fluiten, piepen, blaffen als een hond, schreeuwen, blaten en gewoon
alledaags Epirotisch-Grieks. Het was voor ons een feest om te horen
en te zien als ze elkaar niet begrepen! |
De oogst in 1985 met vooraan in het midden Jája en Alexi. |
Toen we Alexi leerden kennen, het zal
zo rond 1965 geweest zijn, was hij altijd op het land bezig. Waar
nu de camping is, verbouwde hij mais en graan voor eigen gebruik.
Bij het oogsten kwam de hele familie helpen, van piepjong tot zeer
oud. Ook Jája (grootmoeder) hielp altijd dapper mee.
Van Jája herinner ik mij ook een aantal toch wel zéér bijzondere dingen.
Zij sliep altijd in een schuurtje naast het café / restaurant op een
'matras' van aardappelen en uien die daar lagen opgeslagen. Toen Jája
92 was vond ze het in de maanden juli en augustus bij de camping te
druk worden. Zij pakte toen wat kleren bijelkaar en bond die in een
theedoek. Die knoopte ze om het uiteinde van een stok en ging met
die 'bagage' over haar schouder op pad naar haar veel stillere geboortedorp
Himadión. 11 kilometer verderop in de bergen! Ze kwam pas weer terug
in september toen alle campingbewoners waren vertrokken.
Zij was oud en zij was zeer taai. Toen ze overleed bleek uit haar
geboorteakte dat ze 113 jaar eerder was geboren! Alexi 'wist' dat
ze 'slechts' 106 was geworden. Ze werd eerst begraven in het bovendorp
van Rizá, maar haar resten zijn later overgebracht naar Himadión.
Op haar grafsteen prijkt nu een mooie zwart / wit foto die ik genomen
heb, niet van haar, maar van heel iemand anders. Toen ik de familie
van Alexi daarover aansprak hielden zij vol dat de oude vrouw in het
zwart op mijn foto wel degelijk Jája is. Onder die foto staat, zoals
gebruikelijk in Griekenland, de leeftijd waarop zij gestorven is:
109 jaar! |
Dit is écht Jája. |
Twee jaar geleden was er op de camping
van Alexi sinds onze vorige bezoeken trouwens weinig veranderd. Deze
wordt nog steeds bevolkt door Griekse vaste campinggasten met oeroude
caravans en een enkele keer door toeristen die net als wij op zoek
gaan naar het echte Griekenland. |
De zee bij 'Alexi' is altijd een grote trekpleister voor ons geweest. |
De oude weg naar Kastoriá |
Twee jaar geleden zijn we uit Albanië
komend over de nieuwe snelweg van Kastoriá naar Rizá gereden. Niet
over de oude weg dus. De snelweg is een tolweg: 300 km voor € 5,00!
Vroeger deed je over dat traject met gedeeltelijk onverharde wegen
als het goed weer was, minstens twee hele dagen. Nu snel je dus in
drie uur door het hele land!
Mooi? Dat is maar de vraag! Je ziet bijna helemaal niets van het prachtige
landschap, omdat de weg door tientallen tunnels in het Pindosgebergte
loopt. Die snelweg is voor een groot deel betaald door de EU. Zijn
de Grieken de EU er dankbaar voor? Zij kopen liever een pakje sigaretten
voor die vijf euro dan dat ze deze weg gebruiken! Als wij deze zomer
naar Kastoriá rijden zullen we zeker de oude weg nemen. Als ik aan
die oude weg denk, zie ik een paar adembenemende gebeurtenissen voor
me die we op die weg meemaakten.
Ergens na Ioánnina vond een chauffeur van een bestelwagen dat we te
langzaam de berg opgingen en in een bocht naar rechts wilde hij ons
inhalen. Een tegenligger kwam in die bocht de berg af. De bestelwagen
wist niets beters te doen dan in volle vaart een tankstation binnen
te rijden. Van de auto was niet veel meer over. De chauffeur mankeerde
niks! Van het tankstation herinner ik mij alleen dat de bloembakken
die ervoor stonden waren verdwenen en dat een benzinepomp scheef stond.
Een andere keer schoot voor ons in de bergen in de buurt van Kozáni
een vrachtwagen met honderden biggen door zijn remmen, raakte van
de weg, kantelde en vermorzelde daarbij een groot aantal biggen, die
uit de wagen gevallen waren. De biggen die nog leefden en 'vrij' waren
stoven in paniek alle kanten op. Dat was allemaal, op z'n zachtst
gezegd, niet leuk.
Wél leuk was dat er er na Kozáni in de Sarandafóros gezwommen kon
worden en dat deden we elke keer als we langs die 'zwemplek' kwamen,
tenminste als er voldoende water in die rivier stond. Heerlijk! |
|
|
Het verlaten dorp. De stallen werden overigens nog wel gebruikt!
En er was ook dit verlaten dorp, ik
weet er echt de naam niet meer van, dat ergens aan de linkerkant van
de oude weg ligt, dát weet ik nog wel. Toen we er langs reden,verleidde
het mij niet alleen tot het nemen van foto's. Ik weet 'gewoon' dat
bij de vervallen huizen dingen door de vertrokken bewoners worden
achtergelaten. Voor mij waardevolle dingen, zoals bijvoorbeeld hang-
en sluitwerk, waarvan ik, door de jaren heen 'geroofd' uit allerlei
ruďnes, een aardige verzameling heb opgebouwd. Hier was helaas niets
voor mij te vinden. Dat er ergens een nog goed bruikbare herdersmantel
hing, vond ik wel heel wonderlijk. Die dingen zijn onverslijtbaar
en voor herders absoluut noodzakelijk. Ik heb 'm laten hangen. |
De achtergebleven herdersjas. |
Een foto uit een verfrommelde oude krant (Het Parool-zaterdag 31 mei 1997). |
Een niet helemaal verlaten dorp. |
Het meer van Kastoriá bood in 2016
dezelfde aanblik als toen we er ooit eerder waren. Er werd op het
meer nog steeds in dezelfde beroerde wrakkige roeibootjes gevist als
in de zestiger jaren. |
Op het Meer van Kastoriá. |
Maar van het vroegere zeer levendige,
beeldschone, Turks-ogende stadje Kastoriá was niets meer over. De
winkels in de binnenstad waren vrijwel allemaal gesloten met dichtgetimmerde
ramen en deuren. De crisis in Griekenland heeft, net als overal in
het land, het faillissement betekend voor veel kleine winkeliers.
Voor Kastoriá waren de gevolgen van de crisis zeker nog heviger doordat
ook de bonthandelaren, ook de grote, er financieel aan onderdoor gingen.
Kastoriá leefde voor de crisis voor 90% van de bonthandel.
De oorsprong van het bontbewerken ligt in het verre verleden. Kastoriá
heeft zijn naam te danken aan de vele bevers die bij en rond het meer
van Kastoriá leefden. Het Griekse woord voor bever is kástoras. Het
vel van de bever is zeer soepel en dicht behaard en het bleek uitermate
geschikt om er warme kleding van te maken. Zo konden de Kastoriánen
hun kunde in het verwerken van bont ontwikkelen. Hun faam was wereldwijd.
In de recente crisistijd werden de winkeltjes en winkels niet meer
onderhouden en veel huizen en soms ook 'bontpaleizen' stonden op instorten.
Het zag er allemaal bedroevend treurig en verpauperd uit. Het enige
leven in het stadje was nog te vinden bij een paar caféterrasjes in
het stadspark aan het meer.
Vroeger gingen we als we langs Kastoriá kwamen altijd een nachtje
kamperen. De eerste keer in het wild en later op de 'camping' bij
het klooster aan het meer.
In het wild was geen geweldig succes. Het stadje was van oudsher de
'bontstad' van Griekenland. De Kastorianen haalden alle restjes bont
van over de hele wereld. Die restjes werden door hen zeer kundig en
kunstig aan elkaar genaaid tot vellen en daar maakten ze prachtige
bontjassen van. Bont was altijd al erg kostbaar dus de ateliers en
huizen van de bontwerkers moesten goed bewaakt worden. Daar gebruikten
ze waakhonden voor. Grote, gemene bijters en blaffers. En dat hebben
wij geweten! Toen wij zo maar ergens aan de rand van het stadje op
een weitje onze tent hadden opgeslagen begonnen welgeteld zeventien(!)
honden hartverscheurend te blaffen. De hele nacht lang! En ze gingen
's morgens gewoon door!
De keren dat we Kastoriá daarna aandeden hebben wij ons tentje bij
de camping van het klooster neergezet. Niet dat het dáár erg rustig
was, want in een oude boom voor het klooster woonden vier of vijf
pauwen die zich om de haverklap om het hardst lieten horen. |
|
Het toenmalige kloosterhoofd, een zeer
oude monnik, was streng en niet rechtvaardig. We waren gekomen om
het klooster te bekijken, maar ondanks vele pogingen om de man te
overreden om erin te mogen, mochten we dat om de een of andere reden
nooit van hem.
Twee jaar geleden gingen we het klooster, omdat we er 'toevallig'
langskwamen, toch maar weer eens bekijken. De 'camping' was verdwenen,
alleen het 'poephok', anders kan ik het echt niet noemen, stond er
nog. Het klooster stond er natuurlijk ook nog en de grote boom ook,
maar de pauwen waren weg. De strenge kloosterpapas was overleden en
de hele boel werd nu beheerd door twee zeer meegaande burgers. Alles
ademde een veel vrijere sfeer dan eertijds. Zij waren oprecht blij
met onze belangstelling en lieten ons alles wat er binnen en buiten
te zien was langdurig bekijken. En dat álles was zeer de moeite waard. |
De dood van Maria. |
Het Laatste Avondmaal. |
Of er in het klooster veel veranderd
was, kan ik niet zeggen, omdat we er vroeger nooit in mochten. Eén
ding was wel veranderd en dat viel ons op: het palindroom bij de waterkraan
was totaal vernieuwd. Ik moet eerlijk zeggen dat ik de oude versiering
bij de kraan wel zo charmant vond! |
(Een palindroom is een woord dat zowel
van voren naar achteren als van achter naar voren gelezen kan worden.)
Als mij gevraagd zou worden wat dit palindroom betekent, dan zou ik
zeer aarzelend zeggen dat ik denk dat het iets met heilig water en
wassen te makken heeft. Officieel vertaald betekent het: "Was af de
handen en niet alleen het gezicht". Het is een vrij vaak voorkomende
zin bij de doopvonten van de Grieks-Orthodoxe kerken. |
 Een café in 1977. |
Een café in 1998.   |
Ook in Kastoriá hebben ze pitta. |
Stukjes nerts te drogen gespannen op een rek.
Helaas een beeld dat verdwijnt. Deze stoelen worden vervangen door 'gerieflijke', plastic zitdingen. |
Soms haperde er nog weleens wat aan de electriciteitsvoorziening.
Ook in Kastoriá hebben ze gevoel voor humor.
Van Kastoriá naar de Préspa-meren |
Over een chomatodromos (stofweg) met
veel kuilen van Kastoriá naar de Préspa-meren kostte met de auto minstens
een dag ellende. De meren liggen in een uithoek van Griekenland aan
de grens met Albanië en Macedonië. De eerste keer dat we die kant
op gingen, dachten we dat we bij Vronderón wel de grens naar Albanië
over konden gaan. Op de kaart stond namelijk een weggetje naar Albanië
aangegeven. Dat was een misrekening: weliswaar was er een weggetje
naar de grens, maar dat hield bij de grensslagboom op. Na die boom
was er enkel maar een dicht bos. Grensbewaking was er niet, niet nodig
ook, want zelfs met een fourwheeldrive zou je niet door dat bos met
dicht struikgewas aan de andere kant kunnen komen. |
Vronderón. Op de achtergrond Albanië. |
De grenswachten. |
Dat we er toch
meerdere keren zijn geweest kwam door het buitengewoon bijzondere
vogelleven bij, op en langs het meer. Toeristen komen er maar hoogst
zelden, dus de natuur kan ongestoord zijn gang gaan. Eindeloze rietvelden,
moerassen, oeverbossen, ondiep en wat dieper water. |
Een visserswoning op palen in het meer. |
Toen we er de tweede keer kwamen, ontdekten
we vogels die we nog nooit eerder gezien hadden: scharrelaars, bijeneters,
klauwieren, kroeskoppelikanen, dwergaalscholvers en nog veel meer
kleine bos- en rietvogels.
Bij de aalscholvers en dwergaalscholvers zagen we iets wat, denk ik,
geen enkele vogelaar ooit had meegemaakt. Het was tenminste nooit
gefilmd en ook nooit beschreven. Ongeveer twintig aalscholvers peddelden
dicht naast elkaar in een soort falanx vanaf zo'n twintig meter van
de wal naar de ondiepe waterkant en dreven op die manier de vissen
onontkoombaar naar hun ongeluk. Er was voor de vissen geen ontkomen
aan. Hap, slik! Tafeltje dekje dus voor de aalscholvers. Slimme vogels!
Nog slimmer als je bedenkt dat die aalscholvers deze jachtmethode
helemaal niet zelf hebben uitgevonden, maar afgekeken hebben van de
pelikanen op het meer.
We gingen er ook op zoek naar de vale gier, de aasgier en de lammergier,
maar die hebben wij helaas niet gezien. |
Deze hebben wij dus niet gezien. |
|