Herinneringen |
7 - Van Kavála naar Porto Lagos en een beetje verder |
Het landschap veranderde niet echt
toen we van Kavála naar Abdera reden. Het was zacht glooiend en ook
het bodemgebruik veranderde niet. We gingen naar Abdera omdat er op
de kaart stond aangegeven dat daar een opgraving was. Ik herinner
me niet zo veel meer van die opgraving. Er stond aan de rand van de
opgraving een oriëntatietafel, zodat je de schamele overblijfselen
beter kon thuisbrengen. Die was hard nodig, want er was echt niet
veel te zien. Er lag wel ergens een vreemde grote steen met vier gaten
en een diepe sleuf en een flink brok marmer met een primitief reliëf. |
De oriëntatietafel was afgedekt met
een zinken deksel om de kleuren van de oriëntatiekaart tegen het zonlicht
te beschermen. Toen ik de deksel optilde zag ik tot mijn verbazing
dat zich onder de deksel zo'n twintig piepkleine groene kikkertjes
dicht opeengepakt schuilhielden. Hoe konden die beestjes het daar
onder die zinken deksel uithouden? Het was die dag 42 graden in de
brandende zon! |
Behalve die kikkertjes bleek er nog
iets op de opgraving te zijn waar we ons over konden verbazen. Er
lag ergens in een hoekje bij de opgraving een open sarcofaag met de
stoffelijke resten er nog in! |
Na Abdera kwamen we in ander landschap
terecht. Overal langs de kust waren lagunes. De grootste, Laguna Vistonida,
is verreweg het bekendst omdat de hoofdweg daardoorheen loopt. Bij
Porto Lagos ligt er een piepklein eilandje in met een kerk. Die witte
kerk met zijn hoge toren is in het vlakke land al van heel ver te
zien. |
Hij is gewijd aan Agios Nikolaos, de
beschermheilige van de zeevarenden. Het was onmogelijk om er met de
auto te komen, want het eilandje is met het vasteland verbonden door
een zeer gammel bruggetje. We durfden daar zelfs nauwelijks over te
lopen: het bruggetje kraakte bij ieder stap. Bij de kerk konden we
via een zijraam naar binnen gluren. We konden niet naar binnen omdat
de hoofdingang goed was afgesloten. Door dat zijraam slaagden we er
nog net in iets van de ikonostasis met de vele ikonen die in de apsis
stonden te bewonderen. |
 |
Toen we min of meer teleurgesteld terugliepen
naar de auto viel het ons op dat er op dat hele grote meer maar bar
weinig vogels te zien waren, hooguit wat meeuwen. Dat was anders aan
het strand een paar kilometer oostwaarts van Porto Lagos: in een paar
minuten hadden we meer voor ons onbekende vogels gezien dan ooit.
We moesten ze allemaal opzoeken in onze vogelgidsen.
Een griel zat op het nest en vloog direct op van het nest toen hij/zij
ons zag. Een sporenkievit liep met een lamme vleugel voor ons van
het nest vandaan, net als hij dat doet in Nederland. Een of andere
pleviersoort – ik kon zelfs met de gids in de hand het beestje niet
thuisbrengen! – bleef gewoon op het nest zitten toen we daar bijna
op trapten. En verder meeuwen zus en meeuwen zo, en nog veel meer
meeuwen.
Een stukje verder naar het oosten lagen nog wat kleine lagunes. Bij
die meren zaten de overal in Griekenland aanwezige zilverreigers,
groot en klein, en verder wat rietvogels. Bij de meest oostelijke,
wat grotere lagune zag ik van vrij grote afstand een flink aantal
flamingo's. Die had ik nog nooit in Griekenland gezien en daarom zetten
we de auto weg en slopen dichterbij. Ilse stopte bij een ondiep riviertje
dat ons scheidde van het eilandje met de flamingo's. |
 |
 |
 |
Mijn fototoestel boven het hoofd droog
houdend waadde ik naar de overkant van dat riviertje om deze prachtige
vogels beter te kunnen bekijken. Daar zag ik aan de oever van het
meer tot mijn stomme verbazing een flink aantal verlaten flamingo-nesten. |
 |
Het was al bijzonder dat we de flamingo's
daar zagen, maar nog bijzonderder was het dat ik zag dat ze daar gebroed
hadden. Bij de groep flamingo's die een stukje verderop aan het fourageren
waren, zaten ook een paar schuwe grielen en toen die mij zagen schrokken
die op en waarschuwden daarmee de flamingo's. Ik had nog net de tijd
om mijn fototoestel schietklaar te maken toen ze allemaal wegvlogen.
Een werkelijk fantastisch gezicht.
Al die tijd had ik helemaal niet in de gaten gehad dat ik mij op gevaarlijk
terrein bevond. Ik had de hele tijd op redelijk vaste modder gelopen,
maar met daaronder hier en daar een laagje water. Toen ik wilde terugkeren
naar de auto zakte ik tot mijn middel in de modder weg. Het kostte
mij daarna nogal wat moeite om naar de vaste wal te komen. Eenmaal
daar bleek dat ik verschrikkelijk stonk naar de modder. Ik weet niet
meer precies wat ik toen gedaan heb, maar ik herinner me nog wel dat
ik de kleren heb weggegooid en dat ik zelf drie dagen later nog met
een grote boog om mijzelf heenliep vanwege die moddergeur.
In Griekenland zeggen ze dat modderbaden erg goed zijn tegen allerlei
kwaaltjes. Van mijn modderbad ben ik, gelukkig, niet ziek geworden,
maar of dat nu betekent of het gezond is? We hebben er trouwens wel
vreselijk om gelachen en elke keer als ik nu de, ondanks alles redelijk
gelukte, foto's van de flamingo's zie, moet ik er weer om lachen. |
 |
 |
Na de flamingo's gingen we op zoek naar het volgende kampeerplekje.
De geasfalteerde weg veranderde in een weg die geasfalteerd werd.
Dat asfalteren ging op z'n Grieks. Er komt een teersproeiwagen nadat
de weg eerst 'schoongemaakt' is van vuil en plantenresten. Die wagen
laat over de hele breedte van de weg, die overigens erg smal was,
zijn lading al sproeiend los. Dat laat men dan zo een paar dagen liggen.
Dan komt er een steentjeswagen die al rijdend zijn lading lost over
de toch nog wel zachte teer. De van de weg gebruikmakende voertuigen
mogen dan de steentjes vastwalsen in de teer.
Wij kwamen dus ook op een pas geasfalteerde weg die nog niet bestrooid
was met steentjes. Voor ons lag een oneindig kanaal van glimmend vloeibaar
teer. Om ons kampeerplekje te bereiken moesten we er echt overheen:
er bestonden geen andere wegen die kant op. Dat lukte, hoewel erg
spetterend, vrij gemakkelijk. Toen we kilometers verder aan het eind
van de 'werkzaamheden' waren, wilden we even uitstappen om de schade
aan de auto te bekijken. De deuren kregen we maar moeilijk open. Een
dikke laag teer had onze blinkend witte auto in een zwart-bruine veranderd.
De teer zat er vooral aan de onder- en de zijkant centimeters dik
op. Gelukkig was de opspattende teer nauwelijks op de ramen terechtgekomen.
We zijn toen doorgereden naar een tankstation, tankten daar een paar
emmers vol benzine en zijn verder de hele dag bezig geweest om de
auto weer enigszins zijn originele kleur terug te geven.
Eerder, in herinneringen, deel 3 heb ik het over vreemde kampeerplekjes
gehad. Hieronder volgt een vervolg daarop.
Nadat we de auto weer toonbaar hadden gekregen, gingen we naar de zee
om een mooi kampeerplekje bij het strand te zoeken. Dat moest kunnen,
want er was bij het strand in de wijde omtrek geen enkel dorpje of
stadje. Bovendien was het pad naar het strand abominabel: niet verhard
en vol soms verraderlijk diepe kuilen. De 'weg' liep langs een groot
moeras. Ineens zagen we een waanzinnig tafereel: een roedel grote
honden waarbij een beest met slechts drie poten, schoot luid jankend
en blaffend de weg af het moeras in. Er bleef een opengereten hert
op de weg achter ...! Wij zijn niet echt bang voor honden, maar we
vonden het toch echt beter om zo snel als het maar kon kilometers
door te rijden, Pas aan het strand gingen we op zoek naar een mooi
kampeerplekje. We dachten niet meer aan de honden.
We zetten ons tentje op in een piepklein dennenbosje aan de rand van
het zandstrand aan de ene kant en aan de andere het grote moerasgebied.
Een werkelijk schitterend plekje. Helemaal geen honden, maar wel een
ideaal plekje voor muggen. Muggen? Dat hebben we geweten! Duizenden,
nee miljoenen hebben ons de hele nacht goed bezig gehouden. Niet gek
dus dat we daar niet wilden blijven.
Voor we de volgende dag gingen verkassen, liepen we nog even het strand
op en keken naar het rijke strandlopertjesleven daar: kieviten, sporenkieviten,
grielen, alle mogelijke soorten pleviertjes, met overal nauwelijks
te ontdekken jonkies en nestjes met eitjes, en ruiters. In één woord:
onbetaalbaar mooi!
Na het strand gingen Guido en ik nog even het moeras in om te kijken
of daar nog wat te beleven viel. We waren nog geen vijftig, zestig
meter van het strand, of er kwam een x-aantal honden blaffend en huilend
op ons af. Ook de hond met drie poten was bij die troep. We hebben
echt gerend voor ons leven. Gelukkig durfden de honden niet echt buiten
het moeras te komen.
Diezelfde avond, we hadden onze tent inmiddels op een 'veilige' plek
in het dorpje Imenos neergezet, gingen we bij een restaurantje op
een pleintje aan de rand van het dorp wat eten. Er liepen daar een
paar scharminkelige, zielige honden rond die voorzichtig, angstig
bijna, om eten bedelden. Ze liepen daar niet voor niets, want ze kregen
kennelijk van de dorpelingen die daar aten soms wat toegeworpen. Ook
toen wij er waren.
Iemand had een hond de resten van een karbonade gegeven. Die hongerige
hond had alles hap slik naar binnen gewerkt vóór andere honden het
van hem zouden kunnen afpikken. Het bot was helaas in zijn keel blijven
steken. Hij kronkelde van pijn en jankte afgrijselijk. Toen werd er
door iemand om een 'pinceta' geroepen. Heel toevallig kende ik dat
woord: een tang! Ik haalde snel een tang uit de auto en een dorpeling
heeft met drie (!) anderen die de hond vasthielden de hond gered.
Eenmaal bevrijd van het bot in zijn keel stoof de hond kermend de
kant van het moeras op. Ondertussen vochten de andere honden om het
bot dat dat de 'redder' weer naar de honden had gegooid. Ik ben een
liefhebber van dieren, maar sindsdien mijd ik honden, vooral Griekse. |
|