Herinneringen
6 - Van Amphípoli naar Kavála

Nadat we de eerste keer de Leeuw van Amphipolis hadden bekeken en over de oude brug de rivier de Strimónas waren overgestoken, 'verlieten' we 'ons Griekenland' en kwamen we in een totaal ander land terecht. Het landschap is anders in Oost-Macedonië en Thrácië. De grond wordt er anders gebruikt. De dorpen en steden zien er heel anders uit: geen Grieks wit en blauw, maar bruin en terra. De mensen zijn anders, zij spreken anders. Het is inderdaad allemaal, laten we zeggen, wat Turks.


De geschiedenis van de regio is ook heel anders dan die van de rest van Griekenland en dat heeft tot gevolg gehad dat die regio zich nu pas goed kan ontwikkelen. Die geschiedenis is uitermate complex, zelfs voor Griekenlandkenners. Oost-Macedonië en vooral Thrácië was, zoals wij het zagen en zoals het in de reisgidsen beschreven werd, een armoedig achtergebleven gebied. De reisgidsen meldden zelfs dat, tenzij je de opgraving van Philíppi wilde bezoeken, een reis naar dit deel van Griekenland niet de moeite waard was.

Oost-Macedonië en Thrácië hebben zeer lang tot het Ottomaanse Rijk behoord. Pas in 1912 na de eerste Balkanoorlog werd de streek onderdeel van Bulgarije. Enige jaren later werd Oost-Macedonië met hulp van omringende landen (minus Bulgarije natuurlijk), die de macht van Bulgarije te groot vonden worden, Grieks en bleef Thrácië Bulgaars. Na de Eerste Wereldoorlog werd ook het Bulgaarse deel aan Griekenland toegewezen. In de Tweede Wereldoorlog gaven de Duitsers alles weer aan Bulgarije. Met de val van de Duitsers in WO II verloren de Bulgaren echter weer de zeggenschap over het gebied en werd het definitief (?) Grieks.

Heel Noord-Griekenland heeft eeuwenlang onder de heerschappij van het Ottomaanse Rijk gestaan, waardoor er nu relatief veel moslims in die regio wonen en werken. Maar ook de Grieks-Turkse oorlog van 1923 had ingrijpende gevolgen voor Noord-Griekenland. Alle Grieken die zich daar al lang geleden hadden gevestigd rondom Izmir en daar katoen- en tabaksplantages hadden, moesten bij die oorlog het land uit. Bij een zeer omvangrijke en ingewikkelde uitruil die ongeveer van 1921 tot 1930 duurde met Turken die vanzelfsprekend in Griekenland niet meer welkom waren, nam Griekenland de uit Izmir verdreven Grieken op. Er kwamen in die jaren, toen Griekenland slechts 5.000.000 inwoners had plotseling 1.250.000 nieuwe inwoners bij. Veel van de Griekse families die gedeporteerd werden, waren door het langdurig wonen en werken in Turkije geheel verturkst.

Griekenland maakte van de nood een deugd en zegde iedere gedeporteerde, waaronder ook Mohammedaanse Grieken, vanwege hun kennis van de katoen- en tabaksteelt enige strema (30x30 m) land toe in Noord-Griekenland. Op deze wijze konden zij in hun bestaan voorzien. Later verenigden de boeren, want dat waren de meesten eigenlijk, zich langzamerhand allemaal in coöperaties. Deze Griekse Turken konden dus eigenlijk de plaats innemen – letterlijk!- van de 355.000 Turkse Grieken die het land uit moesten.

Toen Bulgarije communistisch werd, zijn ook zeer veel Mohammedaanse Bulgaren het land ontvlucht om in Noord-Griekenland een goed heenkomen te zoeken. Dat heeft na de val van het communisme en de regio weer Grieks werd en de Bulgaren dus het land uit moesten tot een groot verval van de economie geleid, ook omdat de Bulgaren toen de infrastructuur, de katoen- en sigarettenfabrieken geheel verwoestten. Het duurde jaren voordat er weer enigszins leven zat in de Noord-Griekse economie.


Toen wij er voor de eerste keer waren was de invloed van het Ottomaanse Rijk, zeg maar van de Turken dus, nog overal merkbaar. Alle steden, behalve Alexandrópoli, deden oosters aan: nauwe straatjes onbegaanbaar voor modern verkeer, huizen met wrakke houten balkonnetjes en moskeetjes mét en zonder minaretjes. Dráma, Xánthi, Komotiní: allemaal stadjes die werkelijk niets bijzonders te bieden hadden. Boerenstadjes, waarvan alleen Komotíni zich onderscheidde omdat dat zich had ontwikkeld tot een echt regionaal handelscentrum.

Wij trokken door het noorden van de regio en verbaasden ons over de nog zeer primitieve omstandigheden waaronder de dorpse landbouwers moesten leven. In de dorpen waren maar zeer weinig moderne woningen en de boeren, die er uitzagen alsof ze net uit het negentiende-eeuwse Turkije waren gekomen, hadden soms alleen maar onderkomens die in Nederland het predicaat 'Onbewoonbaar verklaarde woning' zouden krijgen.



  Kruidenplukkers. In Griekenland werd veel kruidenthee gedronken.


Boerenkar om de katoenoogst te vervoeren.                  


Terwijl in bijna heel Griekenland het land werd bewerkt met moderne tractoren, deed men dat daar nog met ossenploegen. De boerenwagens werden door ossen getrokken en de wagens hadden houten wielen. Graan werd met een sikkel geoogst en katoen en tabak werden met de hand geplukt. Het algemene vervoermiddel voor iedereen was de ezel.





Katoen met hier en daar een boom om zo nu en dan uit de zon te kunnen uitrusten, eten, drinken, (slapen?).

Wij hebben bij onze latere rondreizen in Noordoost-Griekenland gezien dat de regio zich eindelijk enigszins kon ontwikkelen en dat de economie enigszins uit het dal klom en dat er bepaald meer plaatsen waren om te bezoeken dan alleen Philíppi. In willekeurige volgorde: Abdéra, Porto Lágos, Maroneia, Messímvria, Alexandrópoli, de Evros-delta, Souflí en de bosgebieden ten westen en ten noorden daarvan en natuurlijk Kavála.

We zijn in al onze Griekenland-vakanties een paar keer in Kavála terechtgekomen. Meestal op doorreis naar Turkije, maar ook om daar een keer de veerboot naar Thásos en in een andere jaar naar Samothráki te nemen. We hebben Kavála bij de keren dat we er waren steeds Griekser zien worden. Gelukkig is het oude stadsdeel binnen de oude stadsmuren met het Romeinse aquaduct en de nauwe straatjes met de 'Turkse' huizen voor een groot deel intact gelaten. Een gezellig, levendig maar ook rustig stadje, ook omdat auto's niet in het centrum kunnen rijden.

Kavála was altijd al een belangrijke vissershaven en de bedrijvigheid in de haven nam gaandeweg steeds meer toe, doordat toeristen en reisbureaus de eilanden in de Aegeïsche Zee, die zeker een bezoek waard zijn, gingen ontdekken. Kavála had wel enige bezienswaardigheden en was gewoon Grieks gezellig. Opvallend was zeker het het Romeinse aquaduct uit de derde eeuw na Christus middenin de stad en het immense fort aan zee. Verder was het nog met veel goed bewaarde 'Turkse' huizen best wel aantrekkelijk en levendig, zoals alle Griekse havensteden.

De laatste keer dat we er waren was de stad zich stevig aan het uitbreiden. De haven was enorm verbeterd. Van daaruit kon je Samothráki, Thásos en Límnos een paar keer per week bereiken. Ook was er olie gevonden in de zee tussen Thásos en Kavála. Er was net buiten de stad een raffinaderij gebouwd, waardoor ze de streek van benzine konden voorzien. En er was een op olie draaiende elektriciteitscentrale in aanbouw. De welvaart nam verder ook toe omdat er meer werkgelegenheid kwam door de vondst van olie voor de kust,waardoor zich meer bedrijven vestigden in en om de stad.



Het (Turkse) fort hoog boven de oude stad.


De oude stad is gebouwd tegen de heuvel op. Delen van de ommuring en het aquaduct uit de Romeinse tijd zijn bewaard gebleven.


De haven.



De haven met het fort.


<-- Herinneringen 5 Herinneringen 7 -->


© Ben de Graaf Bierbrauwer

Reacties naar benilse@quicknet.nl
https://bgbpix.nl