Herinneringen aan Kreta

Palaiochóra

Na mijn belofte om foto's te sturen aan de kok Manos herhaald te hebben, zegden we Kondóuras vaarwel en reden we naar Palaiochóra.

We kwamen daar tegen de middag aan en zagen dat het er behoorlijk druk was, niet alleen met Grieken, maar ook met toeristen. Gelukkig was de relaxte sfeer, die er vroeger altijd was, gebleven. Een waar genot na de drukte in het noorden en westen van het eiland om er weer te zijn. Hier kwamen mensen die beslist niet voor het vertier naar Griekenland gekomen waren. Er was hier sowieso geen vertier. Vroeger niet, nu niet en nooit niet!

De eerste en meteen eigenlijk wel slechtste herinnering aan Palaiochóra kwam trouwens direct bij het binnenrijden van het stadje al boven.


Het stormde verschrikkelijk en dat deed ons denken aan al die stormen die we meemaakten bij vorige bezoeken aan Palaiochóra.

We waren er in 1966, 1971, 1977 en 1990. Altijd als wij er waren stormde het. En niet zo'n beetje, maar steeds windkracht 8, 9, soms zelfs 10! Je kon er nooit ergens je tentje opzetten en daarom huurden we steeds kamertjes. Dat kostte overigens bijna niets, want als je de kamerverhuurster vijftig gulden (in drachmes) in de hand drukte kon je een maand blijven!

Iedere keer bleven we er behoorlijk lang hangen, want dit was de plek waar je helemaal niets móest. Je kon er doen en laten wat je wilde en er was niemand die ergens van opkeek. Typisch iets voor ons dus!

Voor ons was het strand in het westen van het stadje natuurlijk altijd de grote trekpleister, maar als het waaide werd je gezandstraald door het fijne zand. Uitwijken naar een ander strand in de buurt deden we soms, maar meestal trokken we ons terug in het kafenion van Giorgou. Je zat daar overdag lekker in de schaduw en uit de wind en zijn Griekse koffie was prima. En tegen de avond bediende zijn dochter Maria ons met een goede retsína - voor zover retsína goed kan zijn - met een mooi schoteltje pikília.


Wij probeerden in ons 'Grieks' met Giorgou te praten. Dat lukte best aardig, want hij deed erg zijn best om ons te begrijpen. Zelf praatte hij langzaam en duidelijk. Hij vergat daarbij echter al pratend dat hij de woorden één voor één moest uitspreken wilden we hem kunnen begrijpen. Hij maakte er een mimisch schouwspel van, waarbij hij de woorden dus wel erg langzaam en duidelijk, maar helaas als een aan elkaar stromende klankenbrei over ons uitstrooide. Toch was hij een goede leermeester, want uiteindelijk hebben we wel veel Grieks van hem geleerd!


In en om het café was het van 's morgens vroeg tot 's avonds erg laat altijd gezellig. Het lag op een kruispunt van straatjes en iedereen, toeristen en stedelingen, kwam er elke dag wel een paar keer langs. De plaatselijke mannen kwamen er iedere dag tegen de avond sowieso even hangen. Kijken of er nieuwe toeristen waren bijgekomen, zwaar praten over politiek of over de dingen van alledag, natuurlijk bij een spelletje távli. Plaatselijke vrouwen zagen we er nooit.

Het was het 'intellectueel, cultureel centrum' voor 'hangtoeristen'. Weet je wel!? In de zestiger jaren was het net als Mátala (waarover later) en het eilandje Ios het buitenaardse, hemelse centrum voor de flowerpower. Iedereen was lief voor elkaar. Dat men elkaar juist daar trof was geen wonder, want dit was de plek waar je helemaal niets moest, zoals eerder gezegd, en je kon er doen en laten wat je wilde, er was niemand die ergens van opkeek. Je las dezelfde boeken en ruilde die onderling. Tolkiens 'The Hobbit' was toen erg populair en Jack Kerouac vanzelfsprekend ook. Er werden veel, ongelooflijk 'diepe','heavy' gesprekken gevoerd. Wij hebben daar voornamelijk gelezen, maar natuurlijk ook met Jan en Alleman gepraat. Wij hebben daar, naast het Grieks met Giorgou, met iedereen alle talen goed kunnen oefenen. Voor ons was Palaiochóra een rustpunt.

Onze ouders zagen een reis naar Kreta als een gevaarlijk avontuur: zo ver weg en dan in zo'n vreemd land. We moesten iedere week even contact met ze opnemen. Telefonisch was een onmogelijkheid, dus we schreven wekelijks een ansichtkaartje. Het was iedere week hetzelfde kaartje, want het was het enige kaartje dat er in Palaiochóra te vinden was. Mijn ouders hebben het bewaard en het is nu bijna een relikwie voor mij: Palaiochóra in 1971! Met poststempel aan voor- en achterkant van de ansicht! Die kaartjes kwamen overigens pas in Nederland aan als we al hoog en breed thuis waren!


Van bijna hetzelfde punt waar de foto op de ansichtkaart genomen is heb ik in 1971 ook toevallig een overzichtsfoto genomen van het stadje.


Je kon dus bij Giorgou doen en laten wat je wilde. Je hoefde niet eens wat te bestellen ook al bleef je er de hele dag. Als je je maar redelijk netjes kleedde in het stadje.



Als we bij Giorgou zaten had ik alle rust en tijd om te tekenen. De eerdere keren dat we in Palaiochóra waren, had ik maar bar weinig gefotografeerd. Fotograferen was in die tijd erg duur. Tekenen was dus een goed alternatief om mijn indrukken vast te leggen, vooral ook omdat ik een matig werkend fototoestel had zonder belichtingsmeter. Hierdoor was goede foto's maken sowieso een groot probleem.

Bij het tekenen merkte ik dat ik de dingen eigenlijk precies zo vastlegde als ik gedaan zou hebben met fotograferen. Ik had vooral oog voor het ongecompliceerde, het ongeordende, de details, kortom voor alles wat ik in ons nette, geregelde Nederlandse wereldje nooit tegenkwam. Ik werd bovendien overdonderd door het felle zonlicht en de keiharde schaduwen die daardoor veroorzaakt werden. Soms penseelde ik de schaduwen in mijn tekeningetjes, omdat het zwartste zwart met het pennetje niet zwart genoeg was.

Dat tekenen was trouwens best problematisch, want door de droge warme wind droogde de Oost-Indische inkt in korte tijd tot koekjes aan op het pennetje en dat knoeide dan behoorlijk. Ik moest om de paar minuten een nieuw pennetje gebruiken.

Ik maakte eerst de tekeningetjes en daarna een foto van wat ik getekend had. Ik heb dus nooit de foto kunnen natekenen, want het resultaat van het fotograferen kreeg ik pas thuis te zien als de foto's ontwikkeld en afgedrukt waren.


[De tekeningetjes voor deze site zijn gescand en verkleind. Sommige tekeningetjes waren te groot om goed te scannen en die heb ik soms helaas nogal vreemd moeten 'afsnijden'.]

We bleven in 2007 ook weer een paar dagen in Palaiochóra, gewoon omdat het er weer zeer prettig was. Giorgou was overleden, maar zijn café was er nog, precies hetzelfde gebleven als vroeger. Zijn dochter was apothekersassistente geworden en werkte in een pandje naast het café. Wij zochten haar op. Ze wist zich helemaal niets van ons te herinneren! Eigenlijk wel begrijpelijk, want wij waren er 12, 13 jaar geleden geweest en toen was zij pas elf jaar.

Naarmate wij langer in Palaiochóra bleven, kwamen er vanzelf steeds meer herinneringen van vroeger boven. Elke dag ging ik een ommetje lopen op zoek naar plaatsen die veranderd waren of juist helemaal hetzelfde waren gebleven. Ik had van huis een aantal kopieën van tekeningetjes die ik vroeger had gemaakt meegenomen om te kunnen kijken wat en hoe er van alles veranderd zou zijn. Zo kwam ik dus alle mij bekende gefotografeerde en getekende plekjes weer tegen.



De grootste verandering zag ik bij de haven. De oude haven was er niet meer!

In de haven was altijd wel iets te doen. Het was de grootste vissershaven in het westelijk deel van Kreta. Dat vissen gebeurde alleen maar met kleine vissersbootjes. Het was 's morgens altijd druk op de kade als de vissersbootjes hun vangst aan wal brachten. Niet alleen de restauranteigenaars kwamen kijken wat er gevangen was. Het hele dorp stond 's morgens vroeg bij de haven. Er gebeurde alle dagen zo weinig dat 'vangst kijken' voor iedereen een beetje reuring was.

Er was vanuit de haven ook een 'veerdienst' naar de nabijgelegen eilandjes Gávdos en Gavdopóula. De overtocht werd eens in de zoveel dagen gemaakt met een oude, wat grotere vissersboot, een kaïk. Die eilandjes werden alleen bezocht door wel zeer avontuurlijke toeristen, want er was daar geen enkele mogelijkheid om te overnachten. Hoewel wij toch altijd ook behoorlijk avontuurlijk waren, hebben wij ons nooit aan de overtocht gewaagd. De eilandjes werden van oudsher door herders gebruikt om hun kuddes te weiden. Verder woonde er niemand. Vanzelfsprekend werd die veerdienst ook gebruikt om de herders, die maanden op die eilandjes bleven, te bevoorraden.





In de haven kwamen ook bijna elke week de bootjes aan van de sponzenvissers uit Kálymnos, een eilandje voor de kust bij Turkije. Zij kwamen hun 'buit' aan wal brengen om te bewerken voor de verkoop. De sponzen uit Kálymnos waren in heel Griekenland zeer gewild vanwege de grootte. In de loop der tijden werden er steeds minder sponzen opgedoken, omdat het sponzenvissen gevaarlijk was en er steeds minder jongeren waren die met het duiken hun leven wilden wagen voor een minimale beloning.



<-- Lees terug Lees verder -->


© Ben de Graaf Bierbrauwer

Reacties naar benilse@quicknet.nl
https://bgbpix.nl