Herinneringen aan Kreta

Elafónesos

Elafónesos hebben wij in onze herinnering als een prachtig paradijselijk eiland met schitterende zandstranden. Je kon er lopend, eigenlijk wadend, vanaf de 'vaste wal' gemakkelijk komen. Het zeewater zag er roze, groen en lichtblauw van de schelpen op de bodem. Het was er ronduit schitterend! Een nog totaal onontdekt leeg stukje Kreta.



Toen we van Chrýsokalitíssa afdaalden naar de zee, bekroop ons snel een bang vermoeden. Al van verre konden we het in de zonlicht glinsterende blik en glas van de vele auto's op het strand zien. Het eiland was duidelijk door het toerisme ontdekt. Eigenlijk wel logisch, want vanuit bijna heel Kreta kon je er in een paar uurtjes met een gehuurde auto, scooter of motor gemakkelijk komen over goed geasfalteerde wegen. Wij deden er indertijd zonder overdrijven twee, drie dagen over om met onze R4 van Heráklion bij Elafónesos te komen.

Vanzelfsprekend wilden wij er nu toch ook wel eventjes zwemmen, maar we konden bij het strand echt geen parkeerplekje vinden voor ons campertje. Ongelooflijk!


Aan de winderige, rotsachtige kust in het westen was helemaal niemand bij het water te zien. Aan de oostkant van de zeestraat was het op het zandige strand overvol met mensen en menselijke bedrijvigheid. Overal stonden er strandtentjes met parasolletjes, eet- en drinktentjes en zelfs (ont)kleedhokjes(!). Op een naaktstrand nota bene!

Wij weten natuurlijk ook wel dat er in de zeventien jaar dat we er niet geweest waren veel kan veranderen, maar dit verbijsterde ons werkelijk. Onze verbazing werd nog groter toen we langs het strand wegreden. Er was helemaal niets meer over van de fantastische kleuren van het zeewater. Waarschijnlijk waren alle gekleurde schelpen door de vele badende mensen kapotgetrapt. De zee was nu gewoon blauw. Er was helemaal niets paradijselijks meer aan.


En toen we nog even verder reden, zagen we dat het kanaal in de zeestraat was dichtgeslibd en dat Elafónesos geen eiland meer was! Men had een dam gelegd van zand, waardoor men met droge voeten op het eiland kon komen!


Ontzet door wat we voelden en diep teleurgesteld, ook omdat we niet konden zwemmen, zijn we doorgereden richting Palaiochóra, een wat groter plaatsje aan de zuidkust.

Eigenlijk was er geen weg, maar we durfden het aan om op goed geluk over een stoffig rotspaadje door de bergen naar het oosten te rijden. Het pad werd bewaakt door een gemene hond die kwaadaardig blafte. We reden maar snel door langs dat beest, want ik heb het niet zo op honden na onze avonturen in Noord-Griekenland! (zie Reportages: Herinneringen, Deel 7: "Van Kavala naar Porto Lagos en een beetje verder")


Die hond was het enige wezen levende wezen dat we in uren te zien kregen ...



In het woeste landschap was vanuit de auto absoluut geen levend wezen te bekennen: geen mens, geen schaap, geen geit, geen wilde hond, geen roofvogel als de vale gier, die er vroeger toch algemeen was, en ook geen kleine vogels. Zelfs geen bijen of wespen!


Zo troffen we dus, bijna vanzelfsprekend, bij een eenzaam kapelletje in the middle of nowhere, óók geen mensen aan. Het kapelletje trok onze aandacht door de vreemde klokkenstoel die voor de deur stond. Zoals zo vaak op Kreta stopten we er even om te kijken of er binnen iets te zien was. De deur stond open en we verbaasden ons ...

Een van de vele fresco's deed mij denken aan een schilderij van Jeroen Bosch. Dat fresco is natuurlijk veel later geschilderd, maar de inspiratiebron en de ideëen van de schilder waren dezelfde, dát is duidelijk!










Deze kunstschatten waren verborgen in een onooglijk oud gebouwtje. In een desolate omgeving. Wij besloten toen om bij ieder onooglijk kerkje, waar dan ook, te stoppen en te kijken of er binnen iets te zien was.

Na dit onbeduidende, naamloze oude kerkje zochten we onderweg naar een schaduwplekje om even uit te rusten en wat te eten en te drinken. Voordat we schaduw gevonden hadden, zagen we niet ver van de weg weer een kapelletje. Iets minder onooglijk dan het vorige. We stopten, gingen er naartoe en voelden dat de deur op slot was. Met een onwrikbaar lipsslot. Jammer, maar helaas!


We reden dus maar verder op zoek naar een beetje schaduw. Aan de zuidwestkant van Kreta is maar heel weinig begroeiing. Pas dicht in de buurt van Kondóuras, een paar kilometer voor Palaiochóra, vonden we op de 'weg' de schaduw van een eeuwenoude olijfboom.


Kondóuras roept bij ons ook herinneringen op. We waren daar in de verschrikkelijk hete zomer van 1977. Het stormde onvoorstelbaar heet en hard over de bergen uit het noorden. We hadden ons tentje opgezet op het strand. Slapen was door de storm bijna onmogelijk. De haringen van het tentje waren absoluut niet bruikbaar in het rulle zand en daarom hadden het tentje vastgebonden aan een paar zeer grote stenen en aan een struik die ons enigszins tegen de wind beschermde. Wij hebben toen onze kinderen en onszelf twee nachten 'koel' gehouden door ons toe te dekken met natte handdoeken. Dankzij het zeewater hebben we het allemaal overleefd. Later hoorden we dat het die twee nachten dat we in Kondóuras waren 52 (!) graden was geweest.

Kondóuras, minder dan een vlekje op de kaart. Er stonden nog steeds, dacht ik, alleen een paar boerenhuisjes verspreid over het land. Er was op de plaats waar wij lang geleden ons tentje hadden opgezet nauwelijks iets veranderd, maar op het strand zagen we even later dat er wel degelijk iets was bijgekomen.




In de hoek waar het zandstrand overging in de rotsjes stonden nu een paar strandparasolletjes, de bekende van riet (!), met ligbedden. Het was er verder nog even stil als vroeger, met alleen wat Grieken en blootgangers die het in Palaiochóra te druk vonden en niet bij het paviljoentje met de ligbedden wilden baden.





En de zee? De zee was niet zoals we hem in gedachten hadden. Hij was bij vorige bezoeken altijd zeer luidruchtig aanwezig door de wind. De golven sloegen dan spetterend op de wat rotsachtige kust. Nu was de zee een spiegel, geen rimpeltje te zien. Eindelijk konden we dus zwemmen.

Toch was er in Kondóuras nog wel meer íets veranderd: er bleek langs de chomatodromos een restaurantje gekomen. Dat kwam goed uit voor ons, want we konden hier tenminste gemakkelijk een nachtje blijven en niet in het donker over het weggetje naar Palaiochóra rijden om daar te eten.


Het bleek een erg leuk restaurantje te zijn met een beste kok, Manos Bandakis. Je moet in Griekenland altijd maar afwachten of het eten te eten is. Een Griekse salade met feta kan iedere Griek 'koken', maar al het andere is in de meeste restaurantjes, laat ik het voorzichtig zeggen, voedsel. Hier werd alles met smaak – Griekse smaak, dát wel! – geweldig bereid.

De baas / kok kwam uit Palaiochóra en was zeer geïnteresseerd in onze vorige bezoeken aan dat stadje. Hij wilde werkelijk alles van ons weten. Het bleek dat hij bezig was allemaal foto's en gegevens over zijn geboortestadje te verzamelen om die onder te brengen bij een museum(pje). Ik beloofde hem dat als we weer thuis waren, alle foto's die ik daar ooit gemaakt had naar hem op te sturen. Die belofte ben ik nagekomen. Ik heb in de winter van 2007/2008 een pakket met een vijftigtal foto's naar hem toestuurd. Ongeveer een maand later kreeg ik het pakket ongeopend terug: "Adres onbekend!"


Behalve goed was het restaurant ook nog gezellig. We werden de hele avond bezig gehouden door een erg jong, klein poesje en een bar grote hond. Ilse ontfermde zich over het poesje en de hond was jaloers, of in ieder geval vond hij dat niet zo leuk en joeg het poesje letterlijk de boom in. Als de hond weer weg was, kwam het poesje direct weer op Ilse zitten, dan kwam de hond weer, enzovoort, enzovoort!



<-- Lees terug Lees verder -->


© Ben de Graaf Bierbrauwer

Reacties naar benilse@quicknet.nl
https://bgbpix.nl