Als je van Palaiochóra naar Sfakiá
wil, moet je eerst weer naar Chaniá, over de noordelijke snelweg naar
Réthymnon en verder richting Heráklion. Bij Vryssés, waar ze heerlijke
bouteron meli als ontbijt verkopen, kun je pas weer naar het zuiden
naar Sfakiá. Je rijdt dus helemaal om de 2453 hoge Witte Bergen (Lévki
Óri) heen. |
Laatste blik op Palaiochóra. |
Vroeger was dat twee, drie dagen rijden.
In 2007 gaat dat heel wat sneller. Dat is eigenlijk wel jammer, want
nu mis je het echte ontdekkingsreizigersgevoel.
Ook in Sfakiá zijn we verschillende keren geweest en iedere keer was
het weer bijzonder. Vooral de eerste keer in 1964, want dat was inderdaad een
echte ontdekkingsreis. |
We waren in 1964 nog helemaal niet
aan Griekse toestanden gewend. We reden toen niet met onze eigen auto,
maar stapten in een ongelooflijk oude lijn(rammel)bus die ons naar
Sfakiá moest brengen. De rit daar naar toe duurde werkelijk uren,
ook omdat de chauffeur voortdurend water voor de radiator moest bijtanken.
Een voordeel was wel dat we daardoor alle tijd hadden om goed om ons
heen te kijken.
We hobbelden door een werkelijk prachtig berglandschap. Nogal kaal,
vooral op het laatste stuk voor Sfakiá. Je hebt daar de prachtigste
vergezichten. De weg, die niet al te best was met veel grote gaten
en weggesmolten asfalt, slingerde zich met vele bochten en haarspelden
naar zee. We vreesden ieder ogenblik dat er iets mis zou kunnen gaan
met de bus. Achteraf begrepen we waarom de chauffeur al dubbele kruisjes
makend alle tijd nam en vóór en ná iedere bocht even diep ademhaalde. |
|
We waren echt opgelucht toen we
in Sfakiá konden uitstappen. En wij niet alleen, want er was nog een
viertal toeristen dat opgelucht ademhaalde. Die vier waren van ongeveer
dezelfde leeftijd als wij en vanzelf raak je dan in gesprek met elkaar.
Het bleek een Frans/ Duits / Amerikaans gezelschapje te zijn, door het
toeval verenigd. Zij hadden met z'n vieren echter niet het dorp als
doel, maar de Kloof van Samariá. "Misschien was dat ook wel iets voor
ons".
We liepen met ze mee en kwamen daardoor in het enige hotelletje van
Sfakiá. De vier bleken dat hotelletje te hebben geboekt. Voor ons
was er helaas geen plaats meer en wij moesten op zoek naar een geschikt
plekje om rustig te kunnen slapen. Wij vonden dat bij de openbare
wasplaats vlak aan zee. Het had een betonnen dak en daar konden we
prima op terecht met onze slaapmatjes. Lekker in de open lucht en gelukkig
niet in een benauwd hotelkamertje. Het bleek echter bepaald geen rustig
plekje, ondanks het geluid van zachtjes kabbelende golven tegen de
kust. Toen het donker werd, werden we overlopen door honderden rondrennende
grote kakkerlakken. Eerst merkten we er weinig van, gaandeweg kwamen
er steeds meer. Ze doen geen kwaad maar prettig is het niet.Je slaat
ze van je af, maar ze komen steeds weer terug en op een gegeven moment
kruip je diep weg onder je lakentje en denk je: Ach laat ook maar!
De volgende morgen, na weinig slaap dus, charterden we met het viertal
uit het hotelletje een vissersbootje om naar de Kloof van Samariá
te varen. De vier hadden trouwens ook nauwelijks een oog dicht kunnen
doen. Het was zo benauwd in de kamertjes dat ze buiten op het balkon
op stoelen zijn gaan liggen slapen. Dat boottochtje naar de kloof
verliep nogal heftig. De golfslag aan de zuidkust was die dag bij
de harde, vlagerige wind uit het noorden zo raar kort dat de magen
van de passagiers zich een voor een omkeerden. "Als je maar niet binnenboord
kotst", zei de roerganger. |
|
Ik bleef tot het allerlaatst bespaard
voor de ellende, maar toen ik in Aghia Róumeli (Jerméli) naar het
vasteland waadde, moest ook ík er aan geloven. Het duurde even voordat
iedereen weer een beetje bij z'n positieven was en verder de kloof
in wilde. |
|
|
We kwamen tot halverwege en moesten
toen alweer naar beneden, omdat het anders te laat zou worden om weer
terug te varen. De wind was op de terugvaart niet gaan liggen, maar
gelukkig haalde iedereen zonder opnieuw zeeziek te worden de thuishaven.
Voor het eten gingen we even langs onze slaapplek om ons een beetje
te verversen. Bij onze bedden bleek er het een en ander van onze spullen
verdwenen te zijn. Een vest en een broek van Ilse, sokken ondergoed
en een t-shirt van mij. Dat vonden we niet leuk en we meldden het
toen we gingen eten bij het restaurantje. De baas daar zei: "Maak
je geen zorgen. Dat komt allemaal wel goed. We halen de politie erbij!".
En inderdaad haalde hij de politie erbij en die zei ongeveer hetzelfde.
"We konden gerust gaan slapen. Ik weet wel iemand die die kleren hard
nodig heeft!" De volgende morgen gingen we in het restaurantje ontbijten
en warempel, daar lagen al onze vermiste spullen! Die brachten we
direct weer terug naar onze slaapplaats.
Verder op de dag gingen we lopend een beetje rondkijken in de buurt.
Eerst even bij het haventje. |
|
|
|
|
|
|
|
Op de kaap net buiten het dorp stond
een zeer bijzonder gedenkteken voor de Kretenzers die in de Tweede
Wereldoorlog waren omgekomen. Het was een groot knekelhuis met honderden
schedels. Het waren de resten van de mensen die zich tot het uiterste
verzet hadden tegen de Duitse elitetroepen die het eiland hadden veroverd.
Voor ons was het een buitengewoon aangrijpende, emotionele excursie.
Sfakioten hadden door deze geschiedenis, zeer begrijpelijk, erg weinig
op met Duitsers. Dat was trouwens op heel Kreta en Griekenland wel
het geval. Men heeft ons vele malen gevraagd of we Duitsers waren.
Als we zeiden dat we Hollanders waren was alles OK.
Veel meer dan dit vreselijke gedenkteken was er overigens in en bij
het dorp niet te beleven. Het dorp lag erg mooi aan een baai, dat
wel, maar was verder, net als Palaiochóra, niet echt interessant. |
|
|
Toen we die dag terugkwamen bij
onze slaapplaats waren dezelfde kleren die de vorige dag waren weggenomen
weer verdwenen. Dus ... wéér naar de politieagent en die keek nogal
bezorgd. De volgende morgen meldde de agent dat de spullen niet meer
te vinden waren. De man "die die spullen hard nodig had", een herder,
zat al weer hoog in de bergen bij zijn schapen. Onbereikbaar dus!
Wij hebben toch maar aangifte gedaan dat onze zaken gestolen
waren. Alles werd keurig netjes op schrift gesteld ... alleen waren
onze spullen niet gestolen, maar uit het bezit geraakt!
Je zou je kunnen afvragen, na Samariá, een vervelend boottochtje,
en gestolen kleding: waarom ga je in 1966 in vredesnaam nog een keer
naar Chóra Sfakíon (Sfakiá)? Antwoord: omdat er toch iets was wat
onze aandacht had getrokken op dat boottochtje. We hadden tijdens
het varen naar en van Samariá een zeer aantrekkelijk, leuk dorpje
aan zee gezien. Er was geen weg naar toe. Je kon er alleen maar te
voet of met een bootje komen.
In 1966 gingen we met onze eigen auto Kreta verder verkennen. Wij
hadden toen een Renault R4, bijgenaamd 'H Sóuper Katsíka'. De 'super
klimgeit'. Je kon met die auto de onmogelijkste wegen en bergen zonder
problemen nemen.
We namen dezelfde weg naar Sfakiá die we twee jaar eerder met de
lijnbus hadden gereden. Als je zelf rijdt is alles minder eng dan
wanneer je in een oude bus zit, met een chauffeur die zichzelf en
de bus niet helemaal vertrouwt. We vonden nu onze angst van twee jaar
geleden compleet onbegrijpelijk. Het was gewoon een prachtige weg,
door een prachtig landschap en we genoten er voor de volle honderd
procent van. Halverwege de rit trok een cafeetje met gele stoelen
onze aandacht. Ik vond het echt iets voor een foto. |
|
De baas van het café snapte er helemaal
niets van. Wie neemt er nou een foto van een paar stoelen? |
Hij was erg behulpzaam met alles,
maar niet bepaald spraakzaam. Ik vroeg of ik een foto van hem mocht
maken. "Naohhh!", was alles wat ik uit hem kon krijgen. "Graag twee
portokaláda!" "Naohhh." "Is Sfakiá nog ver?" "Naohhh."
Sfakiá bleek niet zo ver meer te zijn en de haarspeldbochten in de
weg waren lang niet zo moeilijk als we vreesden. In Sfakiá gingen
we dit keer in het hotelletje. Liever geen kakkerlakken!.
De volgende dag gingen we te voet naar Loutró. Het werd de voettocht
van ons leven. Mooier kon het echt niet. Het was een onvergetelijk
mooie tocht. Vanaf Sfakiá lag Loutró bijna steeds in zicht. Het geitenpaadje
was goed te belopen en onderweg kon je ook nog gratis drinken. Bij
het strand kon je als je een kuiltje groef door wat kiezels weg te
halen zomaar 'gewoon' zoet water vinden, dat niet alleen drinkbaar
was, maar ook nog erg verfrissend. |
|
Er waren onderweg een paar artesische
bronnen. Die waren kennelijk al lang bekend, want ze stonden zelfs
op de kaart vermeld en er stond op het strand ook een klein kapelletje
met de veelzeggende naam: Maria Zoödóchikon, de Levengevende Maria. |
Wij hebben natuurlijk ook gebruik
gemaakt van dat hemelse water en konden gelijk wat uitrusten. |
We zullen ons Loutró zelf vooral
herinneren als een dorpje met een prachtige ligging aan een baaitje
met een ongelooflijk heldere groenblauwe zee. Werkelijk fantastisch! |
Verder was er in Loutró helemaal
niets (NIETS!) te beleven. Je kon er heerlijk zonnebaden en zwemmen
en dat was alles. We bleven er dus niet. Toen wij er waren deed het
dorpje zijn naam geen eer aan. De betekenis van de naam Loutró is
Snikheet. Het was er gewoon lekker fris warm door een westenwindje
en beslist niet snikheet! |
|