In de zomer van 1990 zaten we op
een terrasje in Chaniá en keken naar de immense bergketens van de
Witte Bergen. Ik had in een reisgids gelezen dat je vanuit Ómalos
in de Witte Bergen ook naar de kloof van Samariá kon komen. Ik vroeg
de baas van het cafeetje of het ver was naar de vlakte van Ómalos.
Het antwoord was treurig en enigszins lachwekkend: "Ongeveer twee
dagen telefoneren!" Ik keek op de kaart en zag dat het over de weg
wel moeilijk, maar toch goed te doen was. De volgende morgen zijn
Ilse, onze zoon, en ik al vroeg naar Ómalos gereden. De ingang van
de kloof was niet moeilijk te vinden. |
|
|
We zijn die dag bijna helemaal naar
beneden gelopen en weer terug naar boven. We móesten wel terug naar
boven, want daar hadden we onze auto achtergelaten. Het was best een
heftige tocht, vooral het laatste stuk terug naar boven. Gelukkig
werden we op een bijzondere wijze voor onze moed beloond. Halverwege
het bovengedeelte, waar bijna nooit iemand komt, kregen we twee agrími
te zien. Dit is een bijna uitgestorven wilde geitensoort. Hij is werkelijk
zeer zeldzaam en daarom hebben de natuurbeheerders van Kreta alle
geiten overgebracht naar een klein eilandje Dia, voor de kust bij
Heráklion.Volgens ingewijden kwamen ze op Kreta niet meer voor! Wij
hebben het tegendeel bewezen. |
Op het laatste gedeelte van onze
klim cirkelden ook nog twee, drie vale gieren boven ons hoofd. Die
zijn niet zo zeldzaam als de lammergier die ook ergens in de Witte
Bergen moet huizen. Van die vale gieren raakten we ook best opgewonden,
want je ziet ze echt niet vaak! |
Uiteraard hebben we zuchtend en
puffend ook nog kunnen genieten van de schitterende kloof. |
|