Er was een cafébaas met wie we een
bijzonder goede band hadden: Manóli (Le Patron). Na het ochtendbad
in de ongelooflijk lekkere zee gingen we altijd bij hem koffiedrinken.
Griekse koffie, de échte modderkoffie.
Op een dag serveerde hij ons met de gebruikelijke zwier twee Griekse
koffie. In één kopje spartelde een zeer grote zwarte vlieg in doodsstrijd.
Wij wezen op dat kopje en vroegen 'Le Patron' wat dat was en dachten
daarbij beslist niet aan een echte Kretenzische delicatesse. Hij keek,
boog zich voorover, het hoofd schuin, bekeek het kopje nogmaals van
heel dichtbij en haalde met een triomfantelijk gezicht de vlieg met
duim en wijsvinger uit de koffie, met de woorden: "Dem birázi!" (vrij
vertaald: "Waar maak je je nou zo druk over!?") Die woorden zouden we nooit
meer vergeten. Geheel tevreden liep hij daarna terug naar zijn café!
Zijn bijnaam 'Patron' had hij trouwens gekregen van een Franse kunstschilder
die hem een paar keer geportretteerd had. Hij had ook werkelijk een
onbetaalbaar markante, schilderachtige kop. |
|
|
De keuken van Manóli, 'Le Patron'. |
Tijdens de vakanties die we in de
jaren daarna op Kreta doorbrachten, bezochten wij zijn café natuurlijk
weer en het werd er telkens een beetje moderner. Gelukkig bleef hij
nog steeds zijn echte Griekse modderkoffie serveren: twee keer opkoken
in het steelpannetje en dan van 30cm hoogte in het kopje gieten. Metrios,
parakoló, maar dat viel bij hem zoals we wisten altijd veel te zoet
uit.
Erg veel weet ik me van de vakanties in de zestiger en zeventiger
jaren niet te herinneren. We gingen gewoon naar Kreta, bleven daar
een maand en er gebeurde weinig. We kwamen, ik weet werkelijk niet
meer in welk jaar, in Mátala in een trouwpartij terecht. Die mochten
we volop meevieren tot in de zeer kleine uurtjes. In Mátala was toen
geen slaapplaats meer te vinden en we mochten, werkelijk stomdronken,
bij erg aardige bekenden van de bruidegom in het naburige dorp Pitsídia
in de tuin slapen. De volgende middag zagen we bij het ontwaken dat
we de bruiloft iets te intens beleefd hadden. Moet kunnen, maar asjeblieft
niet elke dag!
In een ander jaar gebeurde er wel iets. We zaten weer in Mátala en
we gingen eens kijken wat er aan de andere kant van de grottenheuvel
te zien was. We zetten de spiksplinternieuwe Citroën GS (waar alleen
vlak voor we naar Griekenland gingen een paar ladderzatte Akersloters
over het dak en de motorkap hadden gelopen) neer op een rotsplateau
hoog boven het noordelijke strand van Mátala. De plek had op de kaart
een naam: Komó. |
|
|
Een dorp was er niet, maar boven
op het plateau hadden we wel een magnifiek uitzicht over de westelijke
zuidkust van Kreta en beneden ons lag een schitterend zandstrand. |
Ilse aan het strand van Komó. |
Zo mooi als het strand was, zo beroerd
was de zee. In zee lagen overal gemene pokdalige rotsplaten waardoor
je bijna niet onbeschadigd in en uit de zee kon komen.
's Middags toen we terugklommen naar de auto zagen we tot onze verbazing
dat er vlakbij het strand een opgraving was. Zo te zien erg oud, want
we konden alleen maar het grondplan zien van wat eens een nederzetting
was geweest. Alles was bijna door de eeuwen heen geheel ondergestoven
door het zand van het strand. We gingen er even kijken en er bleek
een zeer streng hek omheen te staan.
Ook was er een nog veel strengere bewaker die hoog op een duin op
een gammele Griekse caféstoel zat en met Argusogen onze bewegingen
gadesloeg. Hij had een gemene grote hond die ons met de tanden bloot
verbood de opgraving te gaan bekijken. |
|
We klommen toen maar terug naar
de auto en deden daar een vervelende ontdekking. Iemand had een stokoude
motorfiets naast onze auto geparkeerd en die was door de harde wind
omgevallen tegen onze spiksplinternieuwe Citroën GS. De schade aan
twee deuren en de zijkant was zeer aanzienlijk.
De eigenaar van de motor was ondanks alle mogelijke naspeuringen onvindbaar.
Toen we in Mátala navroegen of er daar of in Pitsídia iemand op een
oude motor rondreed, haalde men de schouders op en iedereen zei: "Den
nexéro!" Vrij vertaald: "Ik weet het niet en al weet ik het, dan
hoef jij het nog niet te weten!"
Dat was altijd in heel Griekenland hetzelfde: de mensen wilden beslist
niet in andermans vervelende zaakjes verwikkeld raken. Je moest het
maar zelf uitzoeken. Dat kost je enorm veel vakantietijd en als toerist
heb je die niet en daarom laat je alles in vredesnaam maar rusten.
Zelfs als je er politiewerk van maakte (dat hebben wij twee keer gedaan)
dan treuzelden de agenten net zo lang dat je dacht: "Ach, laat ook
maar". Ze stelden je dan voor dat je na de aangifte over twee weken
moest terugkomen om te kijken of de aangifte klopte en of je nog verder
wilde gaan met het 'proces'. Je moest dan allerlei vragen van een
hogere politieambtenaar beantwoorden. Dan denk je ook: "Ach, laat
ook maar!" We hebben zelfs een keer bij een aangifte meegemaakt dat
we van de agenten zelf de straf voor de verdachte mochten uitkiezen:
gevangenis als we er een zaak van wilden maken of zélf stokslagen
geven als we het niet tot een proces wilden laten komen. Ongelooflijk,
maar echt waar! Omdat wij uit een toch wel iets beschaafder en vooral
rijker land kwamen, hebben we toen ook gezegd: "Ach, laat ook maar!"
Na het proberen om aangifte te doen in Mátala gingen we toch nog even
kijken bij Komó of de motor er nog stond. Die was inmiddels verdwenen.
We zagen dat de strenge bewaker van de opgraving ook verdwenen was
(!?) en klommen over het hek om even stiekem daar te gaan kijken.
Het was overduidelijk dat men nog niet klaar was met het opgraven.
Het leek me ook een duivels vervelend werk met al dat zand. Veel was
er eigenlijk niet te zien. Zelfs voor geïnteresseerden viel er weinig
te beleven. Als het allemaal klaar is zullen we er misschien nog een
keer gaan kijken. |
|
|
|
|
|
|
We hebben de volgende dag de helaas
niet meer zo kreukelvrije, spiksplinternieuwe Citroën laten uitdeuken
en meniën door een bedrijfje in de buurt van Mátala. Prima vakwerk
voor een eerlijke prijs. Terug in Nederland heb ik hem verder laten
herstellen. |
Dit is de man die onze auto gerepareerd heeft. Rechts op de foto
staat onze auto. |
In 2007 waren we voor het laatst
in Mátala. Eigenlijk alleen op doorreis. We waren op weg naar Mírtos.
Ik had van huis een paar foto's meegenomen die ik in 1964 van 'Le
Patron' had gemaakt. Zwart/wit en zeker geen pareltjes. Het leek mij
onwaarschijnlijk dat Manóli nog leefde, hoewel ik wist dat de mensen
op Kreta door hun gezonde levenswijze verschrikkelijk oud konden worden.
En misschien kon ik, als hij overleden was, mensen die Manóli hadden
gekend er een plezier mee doen, of zijn vrouw als die nog leefde,
of zijn kinderen of kleinkinderen. |
Mátala was behoorlijk wat groter
geworden, maar het was nog steeds een geliefde vakantieplaats voor
de jongeren. Het was nu een echt dorp met enorm veel eettentjes, barretjes
en restaurantjes, rook- en speelholen, dans- en muziektoestanden.
Alles wat de jongeren op vakantie graag willen kunnen doen was er
voorhanden. |
Er kon echter niet meer in de holen
geslapen worden. Die waren door de politie tot verboden gebied verklaard.
Alleen overdag mocht je daar nog een beetje rondsnuffelen.
We vonden één ding dat helemaal niet was veranderd. In Mátala, en
beslist niet daar alleen, had praktisch iedereen een geweer en af
en toe moest daarmee geschoten worden, op verkeersborden, borden
met plaatsnamen, brievenbussen, overtrekkende vogels en noem maar
op. De brievenbus had ik bij vorige bezoeken aan het dorp al aangetroffen.
Er zaten nu nog meer gaten in en ook de elektrameter was er niet mooier
op geworden. |
Ook de ligging van een merkwaardig
stuk marmer uit de oudheid was niet van plek veranderd. |
Verder bleek het cafeetje van Manóli
warempel ook nog te bestaan. Het stond nog net zo aan het strand.
De ingang was nu echter niet meer aan de zeekant, maar aan de andere
kant van het café. Daar was nu een door zeilen overdekte promenade
gekomen waar de toeristen naar hun favoriete plekje konden scharrelen
om te eten of te drinken.
Het cafeetje was best aardig gerenoveerd: er was binnen in ieder geval
geen spoor meer te vinden van het oude café van Manóli. Het werd gedreven
door zijn vrouw en dochter of zijn dochter en kleindochter. Wij konden
daar niet achter komen. |
|
|
De vrouw was verbijsterd dat we
met een foto aankwamen van Manóli en sprak daarna helemaal niet meer
en ook de dochter of kleindochter was dan wel erg blij met de foto,
maar kon verder ook maar weinig woorden uitbrengen. Zij snapte er
helemaal niets van. Wel werd voornamelijk door gebarentaal duidelijk
dat ze geen enkele foto van Manóli hadden. Ze staken de foto direct
in de lijst van een spiegel.
We kregen nog wel een kopje Europese koffie en toen we die op hadden
gingen we naar de camping in Komó. Het was inmiddels te laat geworden
om nog door te rijden naar Mírtos of Tóplou, wat we eigenlijk van
plan waren.
De camping oogde verlaten, er was helemaal niemand. Het hek stond
open, er was elektra en er was stromend water, voor ons dus genoeg
om een nachtje te blijven. Het uitzicht naar het westen van Kreta
met de ondergaande zon was om nooit te vergeten, zo mooi! |
's Nachts besloten we de volgende
dag door te rijden naar het klooster van Tóplou. |
De volgende ochtend namen we voor
we bij Komó weggingen toch nog even een kijkje bij de opgraving. Het
was ongelooflijk! Tot onze verbazing zagen we dat al het zand van
de opgraving was verdwenen. De havenstad van Phaistós had nu een herkenbaar
stratenplan gekregen. Het was een werkelijk magnifiek stuk Minoïsche
geschiedenis geworden. |
|