Weer niet geheel toevallig kwamen we
in 2007 nog een keer bij het klooster Tóplou terecht. We wilden nu
het beroemde prachtige ikoon van Johannes de Doper echt goed gaan
bekijken.
De hele toestand rondom het klooster was drastisch veranderd. Het
klooster was waarschijnlijk door de touroperators ontdekt. Er kwamen
nu kennelijk veel toeristen, want voor het klooster was een grote
parkeerplaats en daar stonden een paar bussen. |
De hele omgeving van het klooster
was 'schoongemaakt'. Alles was er opgeknapt, ondoordringbare woeste
bossen braamstruiken waren verdwenen en ook was er helemaal geen phrygáda
meer te zien. Er was een nieuwe oprijlaan en daar stond een indrukwekkende
beeldengroep met een voor mij totaal onbegrijpelijke betekenis. Waarschijnlijk
had het wel iets met de geschiedenis van Tóplou zelf te maken. De
monniken van het klooster hebben in het verleden een zeer belangrijke
rol gespeeld in de strijd tegen de overheersing door de Turken. |
Aan de ingang van het complex was
helemaal niets veranderd. Je kwam op een binnenplaats, waar de feitelijke
ingang van het klooster was. Om naar binnen te mogen moesten we daar
wachten. Geen idee waarom. |
Tijdens dat wachten zagen we rechts
van de ingang een soort sarcofaag met een 'grafsteen met een kruis'.
Daaronder was een soort kist met het portret van 'onze' monnik. De
tekst onder het kruis gaf aan dat hij op z'n tweeënnegentigste was
overleden. Van levende monniken was geen spoor te vinden. |
Na een tijdje kwam er een klein
aantal toeristen uit de kloosterkerk naar buiten en toen werden we
binnengelaten door een tamelijk chagrijnige vrouw, beslist geen non,
'De Vrouw'.
In werkelijk niets leek het er meer op het Tóplouklooster zoals we
dat in 1989 hadden aangetroffen. |
|
|
We moesten langs een soort toonbank
en 'De Vrouw' probeerde ons van alles en nog wat te verkopen. Ansichtkaarten
met foto's van het klooster, van enkele daarin aanwezige iconen, op
plankjes gelijmde ansichtkaarten met daarop de beeltenissen van allerlei
heiligen, maar ook 'de beste wijn' van Kreta die ter plekke door de
bewoners (monniken?, schoonmaak- of onderhoudspersoneel?) werd geproduceerd.
Ik heb me laten overhalen om een setje foto's van een aantal oude
iconen te kopen, omdat ik vermoedde dat foto's nemen in het klooster
niet zou worden toegestaan.
Er woonde in het klooster nog wel één monnik, een jonge man, maar
die was er even niet: hij was met zijn jeep 'boodschappen' aan het
doen in Sitía. Of er nog meer monniken in het klooster huisden kregen
we van 'De Vrouw' niet te horen. We mochten van haar niet naar de
cellen van de monniken, waar we in 1989 gewoon naar binnen konden
lopen. We werden onder haar begeleiding naar het icoon van Johannes
de Doper geloodst. We wilden het beter bekijken dan bij ons vorige
bezoek. |
|
We werden voortdurend argwanend
in de gaten gehouden door 'De Vrouw'. Een foto maken was door haar
aanwezigheid onmogelijk, want men had haar kennelijk geïnstrueerd
dat fotograferen voor de gasten ten strengste verboden was: toen ik
vroeg of ik een foto mocht maken beet zij me met onbehoorlijke stemverheffing
toe: "Das iest VERBOTEN!". Ik zag daarna nog wel even kans om stiekem
uit de heup geschoten een foto te maken van een ander eeuwenoud icoon. |
|
Wij zijn daarna meteen voor de tweede
keer het klooster uitgevlucht.
Later hoorden we dat het klooster gedurende meer dan tien jaar grondig
was gerestaureerd en min of meer was klaargemaakt voor een jaarlijks
groter wordend aantal toeristen. Het had een soort museumfunctie gekregen.
In het oostelijk deel van Kreta is het klooster samen met het schitterende
palmenstrand van Váï zeer de moeite waard om naar toe te gaan. De
toeristen kunnen het klooster gemakkelijk op weg naar dat strand even
meenemen.
Andere interessante plekken liggen veel te ver weg voor dagtrips vanuit
Heráklion en Ághios Nikoláos. De stad Sitía ligt dan wel mooi maar
is ronduit saai. Er zijn bepaald niet veel toeristen die Sitía als
reisdoel kiezen. Je kunt vanuit dat stadje wel snel bij Spinalónga
en Elóunda komen.
Het leprozen-eiland Spinalónga en ook Elóunda zijn bekend geworden
door de tv-serie Who Pays the Ferryman. Dit was een serie die
voor jongeren van dit ogenblik absoluut geen aantrekkingskracht zou
hebben, en ook in 1987 zeker niet door jongeren begrepen kon worden.
Het was een serie die door de niet-Griekenlandkenner niet bekeken werd,
want hij was gemaakt voor mensen die wél iets van Griekenland afwisten
en begrepen waar de titel op duidde. Vanwege het toerisme spande Elóunda
zich zeer in om de tv-serie niet te vergeten. De hotelletjes en cafeetjes
hebben dikwijls namen die ergens te maken hebben met de tv-serie.
Van het klooster reden we door naar Neápoli om daar iemand te ontmoeten
die ons in 1962 een paar dagen in zijn huis had opgenomen. Helaas
woonde de kennis er niet meer en ook zijn ouders waren reeds lang
geleden overleden. Giórgou Giakoumákis was arts geworden ergens in
Italië. We moesten het toen dus doen met de herinneringen die we van
hem en Neápoli hadden.
We waren er in 1962 en dat was de eerste en de laatste keer. Niet
omdat het ons daar niet beviel, maar omdat Neápoli nogal uit de route
naar het zuiden van Kreta ligt, en daar wilden we eigenlijk altijd
naar toe. We kwamen er later ook niet meer omdat hij gezegd had dat
hij in Athene voor arts studeerde en waarschijnlijk nooit meer naar
Kreta zou terugkeren als hij afgestudeerd was. Er was toen op Kreta
een groot tekort aan artsen, maar er viel helemaal geen droog brood
te verdienen. Zijn keuze was dus wel te begrijpen. |
|
In de paar dagen dat we met hem
optrokken, beleefden we in zijn dorp een van de grootste feesten die
we ooit op Kreta hebben meegemaakt. Het was Maria Hemelvaart en die
dag werd uitbundig gevierd. De dag begon met processies en optochten
met veel muziek en dans, bedoeld om de mensen op te roepen voor de
speciale kerkdienst op de vijftiende augustus. |
De dienst werd niet alleen bijgewoond
door de aartsbisschop van Istanboel maar ook door hem voorgegaan.
(Kreta valt onder het Grieks-orthodoxe bisdom Istanboel!). Na de urenlange
dienst volgde laat in de middag het feest op het overvolle kerkplein
met veel folkloristische muziek en dans tot de avond viel. |
Het feest werd ontspannen gadegeslagen
door de burgemeester en de aartsbisschop. |
|
Toen de avond viel was het wachten
op de nachtelijke fakkelrace voor jonge mannen. Neápoli ligt in een
dal en is dus omringd door bergen. Vanaf het kerkplein was de berg
waar de wedstrijd werd gehouden goed te zien. Bovenop die berg begon
de wedstrijd. De mannen kregen boven een fakkel in de hand en moesten
zo snel mogelijk in het donker naar de verzamelde menigte beneden
op het kerkplein zien te komen. Een levensgevaarlijke afdaling, want
de berg was zeer steil. Op het plein kon iedereen door de fakkels
zien waar de mannen liepen. Er waren op het plein natuurlijk veel
ouders en familieleden die toekeken hoe hun favoriet het er van afbracht
en ze lieten zich bepaald niet onbetuigd met aanmoedigingen. Een kabaal
van jewelste! De winnaar die na ongeveer twintig minuten onder groot
gejuich het plein op kwam, mocht een halfuurtje later, toen iedereen
beneden was, met zijn fakkel het vuurwerk op het plein aansteken.
Dat gebeurde op twee, drie meter boven onze hoofden. Oorverdovend,
oogverblindend en levensgevaarlijk!
Inmiddels heb ik ervaren dat nu in Griekenland nog nauwelijks Maria
Hemelvaart wordt gevierd op deze grootse manier. Er worden in de kerken
op 15 augustus nog wel speciale diensten aan Maria Hemelvaart gewijd.
Het heilige vuur met 15 dagen van tevoren vasten en een groot feest
na de dienst is gedoofd. |
|