Herinneringen aan Kreta

Myrtos (slot) - Deel 1


Na Tóplou en Neápoli trokken we in 2007 voor de vijfde keer naar Myrtos. Het was ons dit keer voornamelijk te doen om te zien hoe 'mijn' opgraving er bij lag.

We wilden vanaf Neápoli via Chersónesos en Ano Viánnnos naar de zuidkust. Voor ons doen was dat een nogal ongebruikelijke route. Onze bedoeling was dat we onderweg nog even een toertje naar de hoogvlakte van Lassíti met z'n windmolentjes wilden maken. Helaas bleek de weg naar Lassíti niet begaanbaar, want die werd toevallig net geasfalteerd op de beroerde Griekse manier. Veel teer en veel steentjes en maar hopen dat de steentjes door het verkeer worden vast gereden. Wij hadden zoiets al meegemaakt in Noord-Griekenland (zie herinneringen van Noord-Griekenland) en hoefden dat beslist niet nog een keer.

We reden dus maar rechtstreeks door naar de zuidkust. Daar liep een weggetje in de richting van Myrtos. Het paadje, het was nog minder dan een chomatodrómos (onverharde weg), liep langs de zee en zo kwamen wij in een voor ons onbekend plaatsje terecht: Tértsa. We wilden daar best even blijven, want het had een prachtig stil strand. We maakten daar 's middags dan ook gretig gebruik van. Het slapen in Tértsa was helaas een probleem: er was helemaal geen parkeerplaats voor onze bus. We sliepen min of meer op de weg. Echt comfortabel was die plek niet, ook omdat er in het lege strandcafé tot diep in de nacht keiharde westerse muziek werd gedraaid door een gevluchte Albanees, die daar werkte. Hij kon eindelijk de muziek draaien die in Albanië streng verboden was.



De volgende morgen gingen we niet geheel uitgeslapen verder naar Myrtos. Het weggetje liep na Tértsa verder langs de zee en we kwamen zo in Váthos terecht. Dat 'dorpje' – één kerkje en één huisje – riep heel veel herinneringen op. We waren er namelijk al een paar keer geweest en maakten toen het feest van Pandaleimon mee.

Van heinde en verre kwamen toen de gelovigen de naamdag van de Heilige Pandaleimon vieren. Het was, ondanks de drukte, een heel intiem gebeuren. We vroegen ons af waar al die mensen vandaan kwamen, want de weg naar Váthos was praktisch onbegaanbaar en bovendien was de hele kuststreek uiterst dun bewoond.






Toen we er kwamen bleek het zeer eenvoudige kerkje van kleur veranderd te zijn. Alles wat vroeger rood geverfd was, was nu blauw gesausd.


De pappas (priester) met zijn vrouw op weg naar de dienst van Sint Pandaleimon in Váthos. (In het orthodoxe geloof mogen priesters gehuwd zijn.)

Sint Pandaleimon was een martelaar en is de beschermheilige van de artsen. Hij wordt aangeroepen voor genezing van (hoofd)pijnen en voor bescherming tegen eenzaamheid.

Op 27 juli, de naamdag van Sint Pandaleimon, wordt in Váthos het icoon van de heilige buiten de kerk gezet om vereerd te kunnen worden. Op die dag roepen de gelovigen de heilige aan, spreken een wens uit, bidden, steken een kaarsje op en geven tot besluit van het gebed het icoon een kus. Omdat iedereen op dezelfde plaats kust, de hand van de heilige, krijgt het icoon op den duur een 'slijtplek' van het kussen. Om dat te voorkomen worden tegenwoordig de iconen van de vereerde heiligen achter glas gezet.




Het interieur van het kerkje.


Bij het kerkje stond een zeer armoedig huisje en we raakten in gesprek met de bewoners. Ze verzuchtten dat er door 'Athene' helemaal niets voor ze gedaan werd. Ze hadden dan nu pas elektra en stromend water gekregen. Twee jaar geleden moest het water nog gehaald worden in Myrtos, drie kilometer naar het oosten. Een ezel om het water te halen in Myrtos hadden ze niet! Ze moesten er lopend naar toe en alles zelf dragen. Ze waren nu dolblij met water en elektra, maar wachtten nu op een riolering. Het water uit de kraan kon nergens naar toe en het 'toilet' was nog steeds een poepgat in een houten hokje buiten. Onbeschrijfelijke armoede. Op de een of andere wijze slaagden ze er met z'n drieën toch in samen te overleven. Waarschijnlijk dank zij de dochter die ergens op het land vast werk had.




Ramen had het huisje niet, alleen deze deuren ... en de keuken was buiten.

Na Váthos reden we door naar Myrtos. Myrtos was in de laatste jaren veranderd in een zeer geliefd vakantieoord, zonder echt te veranderen. Alles was er kleinschalig gebleven. De zeekant was volledig gemoderniseerd. Er waren wel – veel! - restaurantjes en barretjes gekomen, maar die waren allemaal nieuw en fris. Het was er net als vroeger gewoon Grieks. Rustig zonder opdringerig gedoe. Gewoon een familie vakantieplaatsje. Toeristen komen nu allemaal in het straatje aan het strand terecht voor eten en drinken. Verder komen ze niet. Ze lopen geen dertig meter van het strand om de rest van het dorp te bekijken. Niet omdat de rest van het dorp niet mooi is en geen bijzondere dingen herbergt, maar gewoon omdat ze voor zon en zee komen en op vakantie in het algemeen weinig interesse hebben in andere dingen.

Wij konden veel herinneringen ophalen in het dorp. Niet alleen vanwege 'mijn' opgraving, maar ook vanwege de ontmoeting die ik er had gehad met de schoolmeester van het dorp.

Ik was bij een van de eerste keren dat ik in Myrtos was nieuwsgierig hoe een Griekse school er van binnen uit zou zien en kwam de schoolmeester tegen op zoek naar de school van het dorp. Schoolmeesters onder elkaar. Dat werd een zeer leuke ontmoeting. Hij bleek op een zeer moderne manier aanschouwelijk onderwijs te geven. Hij had alle kranten uit de oorlog bewaard en die konden de leerlingen gebruiken bij de geschiedenislessen. Hij had ook allerlei dingen uit het veld verzameld voor de biologieles. Op de plaats in de rivier waar we ooit hadden gevoetbald en ons tentje hadden opgeslagen gaf hij in de buitenlucht gymnastiekles, bij gebrek aan een gymzaal. Ik was verbaasd over zijn inzet voor de lessen voor een handjevol leerlingen. Hij moest alle leerjaren in zijn eentje behappen!


Wij gingen op zoek naar de school en al rondkijkend kwam Ilse toen toevallig in gesprek met de vrouw van de schoolmeester. Haar man was al een tijdje geleden overleden, maar zij was nu beheerder van de school. We kwamen ook te praten over 'die goeíe ouwe tijd'. Toen had de enkele toerist die er kwam altijd nog aandacht voor de mensen in het dorp. Nu draaide alles om zon, strand, en zee. En eten en drinken! Vroeger had ze altijd wel contact met de toeristen, maar nu is niemand meer echt geďnteresseerd in de mensen in het dorp.

Dat verhaal hadden we vaker gehoord. Het komt natuurlijk ook omdat vrijwel geen toerist Grieks spreekt en begrijpt. Ze was dan ook zeer blij met ons praatje in ons rudimentaire, elementaire Grieks. Werkwoordsvormen en trouwens de hele Griekse grammatica lapten we aan ons laars. We redden ons met onze woordkennis in het Grieks. Vanaf de eerste keer dat we Griekenland bezochten, vroegen we namelijk altijd in het Grieks: "Ties legetíes aftó" ("Hoe heet dat?"). We probeerden dan het Griekse woord voor het aangewezen voorwerp te onthouden. En met veel woorden kom je heel eind, hadden we altijd ervaren.

De vrouw van de schoolmeester was ook blij en trots dat ze ons mocht rondleiden in de school die nu voor een groot deel een archeologisch museumpje was geworden.

In de school vielen we van de ene verbazing in de andere: veel wat er in 'mijn' opgraving was opgegraven stond daar in eenvoudige vitrines te pronken.








De onderstaande foto's geven een deel weer van mijn vondsten. Deze maken duidelijk dat die vondsten zeker uit dezelfde opgraving komen als de tentoongestelde voorwerpen in de vitrines. Mijn kommetje (foto linksonder) zou zo in de vitrine hierboven geplaatst kunnen worden. Het is qua vorm, grootte en gebruikte kleisoort geheel identiek aan het kommetje links onderaan in de vitrine.

Ook de vormen van de 'oortjes' en de tuitjes komen geheel overeen met die van de potjes in de vitrines. De gekleurde typische versiering, bijvoorbeeld de concentrische cirkels, is ook op de voorwerpen in de vitrines terug te vinden.

Een zeer belangrijke vondst is het oortje van een pot gemaakt van steatiet (foto rechtsonder). Steatiet is een soort speksteen. Het is zacht en daardoor licht te bewerken. Een groot nadeel van steatiet is dat het gemakkelijk uit elkaar valt, erg kwetsbaar is. Er zijn maar weinig voorwerpen van steatiet uit de Oudheid overgebleven. Van de donkere, kapotte pot in de vitrine hierboven heb ik dus een belangrijk onderdeel uitgegraven.

Ik was verrast omdat bij het zien van de uitgestalde artefacts het pas goed tot mij doordrong dat de voorwerpen die ik had opgegraven echt uit dezelfde tijd stamden als ik eerder had aangenomen. Hier ontstond het idee dat ik mijn vondsten moest terugbrengen naar Váthos.




Ik kon mijn ogen niet geloven. Ik schaamde me diep dat ik veel van wat ik op de opgraving had gevonden en bij zee had achtergelaten niet op de opgravingsplek had teruggelegd. Dat was allemaal voor altijd verloren gegaan door mijn onnozelheid. Ik liet de vrouw van de schoolmeester een indertijd door mij meegenomen scherf van een pythos zien.


Zij kon mij daarover zeggen dat de pýthos misschien in het museum van Ierápetra te vinden zou zijn, omdat haar man daar indertijd veel van zijn vondsten naar toe had gebracht. Hij had in de zestiger jaren namelijk ook veel gegraven op de heuvel van de Villa Pýrgos en de vindplek later aan de archeologische dienst in Athene doorgegeven. Wij besloten om later naar Ierápetra te gaan om daar ook in het museum de vondsten van Villa Pýrgos en het nabijgelegen Fóurno Kourífi te gaan bekijken.


<-- Lees terug Lees verder -->


© Ben de Graaf Bierbrauwer

Reacties naar benilse@quicknet.nl
https://bgbpix.nl