Herinneringen aan Kreta

De nostalgische tour in 2007

Pas in 2007 waren we weer op Kreta. We wilden dat jaar een nostalgische tour maken; het zou best wel eens de laatste keer kunnen zijn dat we naar Kreta wilden gaan.

Omdat de gehele infrastructuur op het eiland enorm verbeterd was, waren we van plan om de tijd te nemen om het hele eiland weer te gaan bekijken. De steden en de grote opgravingen konden we wel dromen en daarom zouden we die vermijden. We zouden weer langs de plaatsen aan de zuidkust gaan om herinneringen op te halen en we hoopten gelijk nog iets van het authentieke Kreta te kunnen vinden.


We kwamen met de ferry aan in Heráklion en merkten direct door de drukte in de haven en even later rijdend in de straten van de stad dat het toerisme in de zeventien jaren dat we er niet geweest waren het eiland totaal had veranderd.

Na het debarkeren lieten we Heráklion snel achter ons en begonnen aan onze nostalgische tour. We reden direct naar Hersónesos, de plaats waar onze liefde voor het eiland in 1962 was begonnen.

Bij het korte ritje van Heráklion naar Hersónesos bleek al dat de kust veranderd was in een groot massatoerisme-gebeuren. Vanaf de weg kon je de zee niet eens meer zien. Overal, werkelijk overal, stonden links en rechts van de weg laat ik het maar 'uitgaansgelegenheden' noemen. Vooral voor de jongeren die van overal door zon, zee en de idioot lage prijzen van het vliegverkeer worden aangetrokken. O, Cherso, drank, pillen en seks!

Op de plaats waar we in 1962 nergens eten konden krijgen vanwege de vastentijd voor Maria Hemelvaart (15 augustus), en waar een Zweeds moedertje op het strand, echt waar, een kind baarde (!), stonden nu honderden eet- en drankgelegenheden, hotels en goktenten. Jawel, dit was Hersónesos nu! Maar absoluut niet óns Hersónesos!

In 1962 was er aan de kust behalve een kapelletje op het schiereilandje met daarbij een gehavend Romeins vloermozaďekje en een afgetakeld windmolentje helemaal niets. Niets!


Wij zetten er ons tentje op midden tussen de druivengaarden en genoten van de zon en de prachtig heldere zee. Het eten was geen probleem: we aten dagenlang helemaal niets anders dan druiven! Een keer hebben we in een dorpje in de buurt een stuk oud brood gekregen en een ei! Dat was alles!

We kregen een paar keer bezoek van een officiële veldwachter. Trots zei hij dat hij ágrofilakas was en wees daarbij op zijn pet. Het embleem met de 'a' op zijn pet betekende 'Agropfylakas' (veldwachter) leerden we later. Hij ratelde: "Eine Zivil, Viele Jahre, Vleppo-vleppo, loekie-loekie, no klepsie-no klepsie!". Onze kennis van het Grieks was toen ongeveer net zo groot als zijn kennis van het Duits en Engels. Wij maakten ervan: "Ik kijk, ik kijk, ik kijk, ik kijk, jullie niet stelen, niet stelen." Tevreden dat hij zijn werk gedaan had liep hij verder.

Er viel overigens in de wijde omtrek helemaal niets te stelen, hooguit wat druiven. Wij hoefden die echt niet te stelen. De druivenboer die bijna iedere dag op zijn land kwam om zijn rijpe druiven op grote open gescheurde kartonnen dozen te drogen te leggen, ging steevast even bij ons langs om een paar grote trossen druiven te geven. Van hem mochten we ook zelf plukken, als we maar van zijn drogende druiven afbleven, want daar maakte hij sultáninas (krenten en rozijnen) van.


We zijn in 2007 het totaal nieuwe, ons volkomen vreemde Hersónesos doorgereden en wel even gestopt omdat we een echte Griekse koffie wilden drinken. Dat was wél behoorlijk zoeken! We vergisten ons deerlijk toen we een koffie wilden bestellen. Vroeger was dat "dio cafédes tóurko, parakoló" ("twee Turkse koffie alsjeblieft") en daar vroegen we dan ook naar. Het dienstertje snapte er helemaal niets van. Na veel heen en weer gepraat kwamen wij erachter dat "café tóurko" niet meer bestond. De manier van koffiezetten was hetzelfde gebleven, maar het was nu "café elínniko" ("Griekse koffie"). De koffie die we uiteindelijk voorgezet kregen was een erg slap aftreksel, niet heet genoeg met te weinig drab! Niet Turks, maar zeker ook niet origineel Grieks!

Na de 'koffie' reden we over een prachtige nieuwe kustweg naar het westen zonder de wat grotere plaatsen te bekijken. Dus géén Heráklion, géén Chánia en géén Réthymnon. Aan de noordkust was beslist geen rustpunt meer te vinden waar we even konden afslaan en over zee kijkend konden mijmeren en onze herinneringen van vorige reizen konden ophalen. Overal veel, soms massa's toeristen, hoewel de hoeveelheden naar het westen rijdend gelukkig wel steeds minder werden. De meeste toeristen komen namelijk met het vliegtuig aan op het centraal op Kreta gelegen vliegveld van Heráklion en blijven meestal niet te ver van de hoofdstad hangen. Dat zal waarschijnlijk wel anders worden als er op Kreta meer vliegvelden komen.

Toen we in de buurt van de Soudabaai kwamen, kwam er plots toch nog een herinnering boven. In 1988 reden we op dezelfde weg in dezelfde richting en mochten we absoluut niet meer verder. We moesten de auto aan de kant zetten en kregen van de 'wegafzetters' een Amerikaans vlaggetje in de hand geduwd. We begrepen er weinig van, tot er ineens een Apache-helikopter op ons afkwam. Die bleef even vlak boven ons cirkelen en even daarna kwam er uit een zijweg een groep motoragenten en grote zwarte auto's aan. De mensen die net als wij hadden moeten stoppen en ook aan de kant stonden met een vlaggetje in de hand, zoemden iets van: "de President van Amerika." En verdomd, even later kwam de oude heer Bush langsschieten in zijn eigen geblindeerde, luxe, 7 meter lange Cadillac. Toen we even met onze ogen knipperden was hij alweer voorbij! We vroegen ons toen en later niet af waarom hij daar was.


Onze nostalgische tour leidde ons na de Soudabaai verder naar het westen langs het dorp Pótami, het dorp waar op het kerkhof allemaal oeroud geworden leden van de familie Theodorákis begraven lagen.

Het was er niet veel veranderd: 'ons' café was er nog en daar zat een nieuwe generatie niet zo geweldig oude mannen op het terrasje. Wij gingen er bij zitten om wat te drinken. Een groepje speelde hun geliefde bordspelletje távli. Een ander groepje zat nogal verveeld de andere kant op te kijken. Een gesprek met beide groepjes wilde niet zo erg vlotten. Ze moesten kennelijk niet veel van toeristen hebben. Ze vroegen niet eens waar we vandaan kwamen, of we getrouwd waren en hoeveel kinderen we hadden. Het was duidelijk dat in die 17 jaar dat we niet op Kreta waren geweest óók de mensen waren veranderd, want die vragen werden vroeger altijd gesteld en waren dikwijls de opmaat voor een gezellig gesprek met een ouzootje. Dit keer niets van dat alles.

De mannen zorgden wel voor zichzelf (?) voor enig vermaak, want een van de jongere ouderen was de bloemen om het café water aan het geven en liet toen ook even de waterstraal langs de beide benen van een oudere oudere lopen. Echt dolle pret!


Na de drinkpauze reden we terug naar de hoofdweg en na Kíssamos verder langs de prachtige rotsachtige westkust. De weinige stranden die daar zijn, waren onbruikbaar door de vele teerresten die daar aangespoeld waren. Het leek wel of alle olieresten die de schepen ooit geloosd hadden in de Middellandse Zee daar terecht waren gekomen.

We gingen niet nog een keer zoeken naar de oude resten van de antieke havenstad Falásarna, waar volgens de reisgidsen een werf uit de oudheid te vinden moest zijn. Bij ons eerste en tweede bezoek was die onbereikbaar gebleken door de phrygada. We kwamen toen niet verder dan een kapelletje bij de schamele resten van een antieke muur.


Rechts in de verte ligt Falásarna.



                                           Falásarna.


 


Hier ergens moest de scheepswerf uit de oudheid te vinden zijn.



De westkust op weg naar Chrýsokalitíssa.



                                           Kámbos.


 

Het zag er nu daar niet naar uit dat iets veranderd was en we gingen dus maar niet opnieuw verder zoeken en reden door langs de westkust naar het vrouwenklooster Chrýsokalitíssa. We waren er al een paar keer eerder geweest, maar toen konden we niet naar binnen.

Hoewel het kloostertje niet erg oud is – het is gebouwd in de 19e eeuw – is het toch wel de moeite waard. De kerk is gebouwd op een fundament uit de dertiende eeuw en recente opgravingen hadden aangetoond dat er nog eerder een Minoďsche nederzetting was geweest. Het was nu een soort museum geworden.

Vrijwel alle toeristen laten het kloostertje rechts liggen. Zij haasten zich naar het schitterende eiland Elafónnesos met de prachtige zandstranden en de roze en groenblauwe zee.

Wij zagen al van ver toen we het kloostertje naderden dat er iets 'mis' was. En bij het uitstappen voor het hek van het kloostertje zagen we meteen wat er 'mis' was. Het kloostertje had in mijn gedachten altijd een blauw of lichtblauw dak gehad en nu we er voorstonden bleek het glinsterend zilverwit geschilderd te zijn! En er was nog iets veel vreemders! We zochten tevergeefs naar het kerkje bovenop het klooster. Het was er gewoon niet meer!



                     Het vrouwenkloostertje Chrýsokalitíssa ...


... met het stralend witte dak in 2007.                        


De trap met de gouden trede.




Duidelijk is te zien bij de kleurenfoto uit 1989 en de zwart/witfoto uit 1977 en ook bij het tekeningetje dat ik in 1977 ter plekke maakte dat in in die jaren een piepklein kapelletje bovenop de kerk stond. Ook is op de foto's te zien dat het dak toen lichtblauw was.




Wij gingen dus wél even naar binnen bij het klooster, dat bovenop een kaap aan zee staat. Er huisde nu nog slechts een non, wier taak het was de boel een beetje toonbaar te houden. Het was nogal een warme klim over de steile trappen met meer dan honderd treden. En ineens moest ik toen denken aan het oude verhaal dat één van de treden van de trap van goud zou zijn. De bezoeker die die gouden trede kon aanwijzen had volgens de oude verhalen een rein geweten. Ik denk dat geen van de weinige bezoekers nu nog weet hebben van dit verhaal.

Die gouden trede konden we trouwens ook dit keer (vanzelfsprekend?) niet vinden. Veel opmerkelijks was er binnen niet direct te zien, maar op een zeer onopvallende plek hing een duizend (!) jaar oud icoon van de Maagd van de Heilige Trede.


Ik kon nauwelijks iets heiligs aan het icoon ontdekken. Op het eerste gezicht was het een vermolmd donker oud plankje. De afbeelding van de maagd was dermate vervuild en verkleurd dat ik op de plek van het gezicht op het vermolmde hout met moeite een menselijk hoofd kon waarnemen en warempel daarnaast toch waarschijnlijk de figuur van Jezus als baby.


<-- Lees terug Lees verder -->


© Ben de Graaf Bierbrauwer

Reacties naar benilse@quicknet.nl
https://bgbpix.nl